Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 04-07-2022

Insecteneters

betekenis & definitie

(Insectivora) is de naam van een in vele opzichten primitieve orde der zoogdieren, waarvan mogelijk alle placentale zoogdieren kunnen worden afgeleid. De oudste fossiele overblijfselen van tot deze orde behorende soorten zijn gevonden in het Eoceen van Europa en Noord-Amerika.

Het is een veelvormige groep van kleine dieren, die ca 300 soorten omvat. De insecteneters hebben een lange, spitse kop. Het gebit bevat 30-44 tanden en kiezen, waaronder scherpe hoektanden en vele puntige, in elkaar grijpende kiezen; het leent zich vooral voor het grijpen en doden van de prooi.In tegenstelling tot de andere zoogdieren hebben de insecteneters (met uitzondering van de otterspitsmuizen) geen sleutelbeenderen. Het zijn zool- of halfzoolgangers met klauwen aan de vijf tenen van de korte poten. De meeste soorten zijn gravers of waterdieren; vele vertonen speciale aanpassingen aan hun bijzondere milieu’s. Ze voeren een nachtelijke leefwijze, zijn zeer vraatzuchtig en gedragen zich als kleine roofdieren. Het voedsel is dierlijk (vnl. insecten); enkele soorten, o.a. de egel, zijn omnivoor. Het vangen van de prooi stelt geen hoge eisen; hun psychische vermogens zijn weinig ontwikkeld.

De grote hersenen zijn niet geplooid. De ogen zijn klein; reuk- en tastzin zijn goed ontwikkeld. Ze zijn verspreid over de gehele wereld, behalve Australië en Zuid-Amerika.

De recente vormen worden verdeeld in 8 families:

1. De Solenodontidae uit West-Indië omvatten slechts twee zeldzame soorten met lange snuit en lange staart, nl. de agouta (Solenodonparadoxus) en de almiqui of slurfsnuit (S. cubarms). Deze dieren leven van vis. Hun lichaam is borstelig behaard, behalve op de rug, die nagenoeg kaal is. Het zijn slanke dieren, ca 60 cm lang;
2. De borstelegels (Tenrecidae), die de bergstreken van Madagascar bewonen, gelijken door de vorm van de kop en de beharing wat op echte egels. De grootste soort is de staartloze tanrek (Centetes ecaudatus), die 30-40 cm lang wordt. Deze soort, die in zelf gegraven holen leeft, is ingevoerd op Mauritius, Mayotte en Réunion.
3. De otterspitsmuizen (Potamogalidae), uit het Westen van Mid den-Afrika, kunnen tot 30 cm lang worden; hun zijdelings afgeplatte staart is ongeveer even lang als het lichaam. Ze hebben een dikke snuit met lange snorharen. Het zijn waterdieren, die van vis leven. Er is maar één soort (Potamogale velox), die bruin van kleur is.
4. De goudmollen (Chrysochloridae), van Zuid- en Midden-Afrika, danken hun naam aan hun metaalglanzende vacht. In bouw en leefwijze herinneren zij aan de mol. Oorschelpen en staart ontbreken. Ze hebben een korte snuit met verhoornde punt. De grootste wordt ruim 20 cm lang.
5. De omnivore egels (Erinaceidae) zijn verspreid over Europa, Azië en Afrika.
6. De springspitsmuizen (Macroscelididae) bewegen zich huppelend en springend voort op hun hoge, nagenoeg kale achterpoten. Ze hebben een echte slurf en grote oren en ogen. Het zijn echte dagdieren, die op kale, rotsachtige, zonnige plaatsen in Afrika leven. De bekendste soort is de Noordafrikaanse olifantspitsmuis, (Elephantulus rozeti), ongeveer zo groot als een rat.
7. De spitsmuizen (Soricidae) zijn de kleinste zoogdieren; zij leven in de oude wereld en in Noord-Amerika.
8. Tot de mollen (Talpidae) behoren behalve de gewone mol ook de watermollen of muskusspitsmuizen, waarvan twee soorten bekend zijn, nl. de almizilero (Desmana pyrenaica), 12-13 cm lang, die in de Pyreneeën en de aangrenzende gebergten voorkomt en de desman (O. moschata) uit Zuid-Rusland (Wolga, Don) en West-Siberië, die ca 25 cm lang wordt, met een 15 cm lange staart. Deze soort wordt, vanwege de pels, met netten in het water gevangen (zilverbisam). Het zijn plompe dieren met muskusklieren onder de staartwortel. Hun leefwijze herinnert aan die van de otter. Hun lang beweeglijk slurfje steekt bij het zwemmen boven water uit. Ze zwemmen en duiken uitstekend. De staart is zijdelings afgeplat. In Nederland (klei van Tegelen) zijn fossielen gevonden van een klein soort mol (Talpapraeglacialis) en een watermol (Desmana tegelensis).



DR A. SCHEYGROND

Lit.: Th. Gill, Synopsis of Insectivorous Mammals. Bull. U.S. Geol. Surv. i (1875): G.

E. Dobson, A Monograph of the Insectivora (London 1882-1890); W. K. Parker, On the Structure and Development of the Skull in the Mammalia, 3. Insectivora. Phil.

Trans. Roy. Soc., London (1885); A. Carlsson, Die Macroscelididae. Zool. Jahrb.

Syst. 28 (1909); A. E. Brehm, Tierleben 10, Säugetiere i (Leipzig - Wien 1912); R. Broom, On the Structure of the Skull in Chrysochloris. Proc. Zool.

Soc. London (1916); A. Cabrera, Genera mammalium, Insectivora-Galeopithecia (Madrid 1925); M. Weber, Die Säugetiere 2 (Jena 1928); W. E. Le Gros Clark, The Brain of the Insectivora.

Proc. Zool. Soc. London (1933); F. G. Evans, The Osteology and Relationships of the Elephant Shrews (Macroscelididae).

Buil. Am. Mus. Nat. Hist. 80 (1942).

< >