Nederlands taalgeleerde (Rotterdam 13 Jan. 1857 - Batavia 25 Juni 1905), studeerde, na eerst te Amsterdam zijn theologische studiën volbracht te hebben, te Leiden Indische talen en promoveerde aldaar in 1884 op een dissertatie, Bijdrage tot de vergelijkende klankleer der Westersche afdeeling van de Maleisch- Polynesische taalfamilie, waarin hij de door Van der Tuuk voor het eerst geformuleerde r-wetten nader onderzocht. Hij werd vervolgens ambtenaar voor de beoefening der Indische talen, en was als zodanig vooral werkzaam op het terrein van de archaeologie en de literatuurgeschiedenis, welke vakken hij in nauwe onderlinge samenhang beoefende.
Aan deze combinatie, die dank zij Brandes’ grote bekwaamheid zeer vruchtbaar gebleken is, danken wij een goed deel van onze huidige kennis van en inzicht in het Oudjavaans, de Javaanse literatuurgeschiedenis en in het bijzonder de Javaanse historische literatuur, de Javaanse cultuur- en politieke geschiedenis en de Javaanse archaeologie. Zijn theorie omtrent de oostelijke en westelijke traditie in de Javaanse historische literatuur, neergelegd in zijn belangrijke bijdrage Iets over een ouderen Dipanegara in verband met een prototype van de voorspellingen van Jayabaya in Tijdschr. Ind. Taal-, Land-, Volk. XXXII (1888), levert de sleutel tot inzicht op vele aangrenzende terreinen van studie; voor het verstaan van het typische karakter van de Javaanse literatuur en geschiedenis is het noodzakelijk kennis te nemen van zijn beschouwingen in het naschrift op de door hem uitgegeven Pararaton (Verh. Batav. Genootschap, dl 49).In het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen was Brandes jarenlang de drijvende kracht, als directielid, als bibliothecaris en als redacteur der edita. In 1901 werd Brandes voorzitter van de Commissie van Oudheidkundig Onderzoek, in welke functie hij de tegenwoordige Oudheidkundige Dienst heeft voorbereid.
Bibl.: behalve de genoemde werken: Aantekeningen enz. op den archaeologischen catalogus van Groeneveldt (1887); Tjandi-Djago-monografie (1904); Tjandi-Singasari-monografie, posthuum voltooid door Rouffaer; tevens verzorgde hij een groot deel van de uitgave van het Kawi-Balineesch-Nederlandsch woordenboek van Van der Tuuk; tijdschriftartikelen, uitgegeven door het Bataviaasch Genootschap van K. en W. in 4 dln Opstellen.
Lit.: In Memoriam van H. Kern in Bijdr. Kon. Inst., 49 (1906), blz. 1 vlgg.; dat van Van Ronkel in Tdschr. Bat. Gen., 48 (1905), blz. 89 vlgg.; dat van Rouffaer in de hierboven genoemde Singasari-monografie.