noemde men in de dagen der Christelijke Oudheid het zijden of linnen kleed, waarin men de lijken of het gebeente der martelaren hulde, om ze te begraven. In latere tijd werd die naam ook aan elk voorwerp gegeven, waarmede relikwieën waren aangeraakt.
Volgens kerkelijke verordening was het verboden relikwieën met de onbedekte hand te betasten, zodat men de doek, waarmede zij werden aangevat, eveneens als een voorwerp beschouwde, dat door de aanraking dier gewijde overblijfselen geheiligd was.