Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 26-08-2022

Boxhorn, marcus zuerius

betekenis & definitie

Nederlands geschiedschrijver (Bergen-op-Zoom 25 Sept. 1612 - Leiden 3 Oct. 1653), kwam na de dood van zijn vader, Jacques Zuerius, te Breda ten huize van zijn grootvader van moederszijde, wiens naam hij aannam, en trok met deze in 1625 naar Leiden. Nadat hij enige belangrijke werken had uitgegeven, ontving hij in 1632 van de curatoren der hogescholen verlof, om openbare voorlezingen te houden over dicht- en redekunst, en hij kweet zich zo goed van zijn taak, dat hij een jaar later tot buitengewoon hoogleraar in de welsprekendheid aldaar benoemd werd.

De kanselier Oxenstierna poogde hem, op last van koningin Christina, door het aanbod van een aanzienlijk ambt naar Zweden te lokken, doch tevergeefs. In 1636 werd hem het bestuur opgedragen van het collegium oratorium te Leiden, in 1640 ontving hij zijn benoeming tot gewoon hoogleraar en in 1648 zag hij zich belast met het onderwijs in de geschiedenis. Boxhorn was een ijverig geleerde, maar is door de overstelpende veelheid van zijn werken van enige oppervlakkigheid niet vrij te pleiten.Bibl.: Originum Gallicarum liber etc. (Amsterdam 1654) (een Keltisch-Latijnse encyclopaedie); Theatrum sive descriptio comitatus et urbium Hollandiae (Amst. 1632) (Ned. vertal. door P. Montanus, Amst. 1634); Apologia pro navigationibus Hollandorum adversus Pontum Heuterum (Leiden 1633); Chronijck van Zeelandt, eertijds beschreven door Joh. Reygersbergen, nu verbeterd en vermeerderd (Middelb. 1644, 2 dln); J. Veldenaer, Chronyck van Hollandt, Zeelandt ende Westvrieslandt met aenteyckeningen (Leiden 1650); Historia obsidionis Bredanae et rerum anno 1637 gestarum (Leiden 1640); volledige bibliografie: Baselius, Vita Boschornii, voorin: Epistolae et poemata (Amst. 1662).

Lit.: S. de Wind, Bibl. v. Ned. geschiedschr. (1831-1835); H. Kampinga, De opvattingen over onze oudere vaderl. geschied. Diss. ’s-Gravenhage (1917).

< >