Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 26-08-2022

Boormosselen

betekenis & definitie

zijn Mosselachtigen, die gangen graven in een betrekkelijk hard substraat. De Nederlandse boormosselen, behorende tot de geslachten Pholas en Petricola, graven in veen of hout, de schelpen vindt men vaak aan het zeestrand.

Het boren geschiedt door zich met de voet aan de ondergrond vast te hechten en de voorkant van de schelpen, die voorzien zijn van raspachtige tandjes, heen en weer te draaien. De dieren kunnen zich vrij diep ingraven, hun adembuizen zijn vergroot tot lange buizen, die buiten de opening in het substraat uitsteken. De ruwe boormossel (Pholas crispata) is een algemene soort aan Nederlands kust; de witte boormossel (Pholas candida), die vroeger algemeen voorkwam, wordt tegenwoordig hoe langer hoe zeldzamer, terwijl een Amerikaanse soort (Petricola pholadiformis) zich hier in de laatste tientallen jaren geheel ingeburgerd heeft en nu zeer algemeen is. Aan rotsachtige kusten, bijv. in de Middellandse Zee, komen boormosselen voor, die in zacht gesteente holen graven, zoals Saxicava rugosa. Een andere algemene soort uit deze streken is Lithodomus lithophagus, de zeedadel, die echter geen holen maakt door raspende beweging van de schelpen, maar door het afscheiden van zuren door de voet (het dier leeft in kalksteen). Tot de boormosselen kan men ook nog de paalworm rekenen, die grote schade aan zeeweringen kan toebrengen.DR H. ENGEL

< >