naam van de anti-vreemdelingenbeweging, die in 1899 en 1900 Noord-China in rep en roer bracht. De aanhangers er van werden zo genoemd wegens hun boks- en schermoefeningen.
De beweging was een uitloper van een oude geheime, anti-gouvernementele organisatie in de provincie Sjantoeng, maar zij werd gevaarlijk, toen de ambtenaren haar begonnen toe te laten en aan te moedigen in haar optreden tegen de vreemdelingen en Chinese Christenen. Magische praktijken speelden hierbij een rol; jonge knapen en meisjes raakten bezeten; velen meenden onkwetsbaarheid tegen kogels te bezitten. De beweging was een reactie tegen het agressief optreden der vreemde mogendheden, waarvan de pacht van Tsingtao door de Duitsers in 1898 één der verschijnselen was. Ook de aanleg van spoorwegen en het optreden van buitenlandse zending en missie veroorzaakten onrust. Een aantal hooggeplaatste personen, tot leden van het keizerlijk hof toe, werd gewonnen voor de beweging, waarin zij een doeltreffend wapen zagen tot uitroeiing der gehate vreemdelingen. De eerste uitbarstingen tegen westerse zendelingen vonden plaats in Sjantoeng in 1899; vandaar verbreidde de beweging zich naar Tsjeli, en toen de gouverneur van Sjantoeng, die daar de Boksers had beschermd, naar Sjansi werd overgeplaasst, werd ook die provincie een centrum der beweging.
In Peking werd de Duitse gezant von Ketteler op 20 Juni 1900 vermoord. Tot 14 Aug. doorstonden de gezantschappen een formeel beleg. Een poging tot ontzet der legatie onder admiraal Seymour mislukte, omdat de gouvernementstroepen zich bij de Boksers hadden aangesloten. Tientsin werd belegerd, en pas op 14 Juli door geallieerde troepen bevrijd. Een internationale troepenmacht onder graaf von Waldersee, de „Weltmarschall”, rukte daarna op naar Peking, waar 14 Aug. de gezantschappen werden ontzet. Het hof vluchtte naar de oude hoofdstad Si-an-foe in Sjensi. Strafexpedities werden gezonden naar vele plaatsen waar aanvallen op de Christenen en vreemdelingen hadden plaats gevonden. De gouverneur van Sjansi, Yusjièn, had persoonlijk 51 zendelingen en missionarissen in zijn yamen doen vermoorden.
Meer dan 60 vreemdelingen werden in de verschillende provincies vermoord, evenals vele honderden Chinese Christenen. In de provincies van Midden- en Zuid-China was het rustig gebleven.
In 1901 kwam het zgn. Bokserprotocol tot stand, waarbij zware straffen werden opgelegd. Onder de voornaamste bepalingen waren de volgende: betaling door China van een schadeloosstelling van 450 millioen taels, bestraffing van de voornaamste schuldige overheidspersonen, van wie verscheiden met de dood gestraft werden; isolering van de gezantschapswijk; het recht om buitenlandse wachten in de legaties te legeren en de weg naar zee open te houden. Van de indemniteit is, het eerst door Amerika, later ook door andere mogendheden, w.o. Nederland, een gedeelte bestemd voor speciale doeleinden, die China en het betrokken land beide ten goede zouden komen. Veel is op deze wijze gedaan ter bevordering van het onderwijs.
Lit.: d’Anthouard, La Chine contre l'étranger (Paris 1902); R. Allen, The siege of the Peking legations (London 1901); P. Clements, The Boxer rebellion (New York 1915).