Chinese kustprovincie in het N., grenst in het O. aan de Gele Zee, in het Z. aan Kiang-soe en in het W. aan Honan en Hopei, groot 100.000 km2, telt (1950) 40.500.000 inw., waardoor Sjantoeng een van de dichtst bevolkte provincies van China is. Het naar het O. uitstekende schiereiland is bergachtig; de gesteenten zijn palaeozoïsch, dus zeer oud.
Aan de noordkust liggen vulkanische formaties. Deze gebergten zijn in de loop der tijden door de denudatie afgerond tot een golvend landschap met toppen tot 1000 m. In het W. ligt de Chinese laagvlakte, waardoor de Hoang-ho, de Wai-ho en het Keizerskanaal stromen. Deze streek is zeer dicht bevolkt, evenals de vruchtbare dalen in het Z.W. De kale bergen zijn daarentegen vrijwel onbewoond.Van de totale jaarlijkse neerslag (ca 900 mm) valt ruim 60 pct in de warme zomermaanden. Op de vruchtbare lössbodem in het W. worden graan, rijst, katoen, bonen en aardnoten verbouwd. De opbrengst aan mineralen, in de eerste plaats steenkool, maar ook goud, ijzer en antimonium is aanzienlijk. Vroeger was de provincie zeer bosrijk, maar onoordeelkundige kap heeft de bosstand sterk achteruit doen gaan. Er worden leer-, zijde- („Sjantoeng”) en houtproducten gemaakt. De hoofdstad is Tsinan, welke door een spoorlijn met de havenstad Tsing-tau verbonden is.
Sjantoeng wordt wel de bakermat van de Chinese beschaving genoemd en heeft steeds een belangrijke rol in de Chinese geschiedenis gespeeld. In het begin van de 20ste eeuw waren enkele gebieden aan de kust voor een bepaalde tijd aan Duitsland en Engeland afgestaan. De Japanners namen het Duitse deel in Wereldoorlog I over. Tijdens de Japanse invasie in 1937 en later bij het opdringen van de communisten is Sjantoeng het toneel geweest van heftige strijd.