(Boii), een der beweeglijkste Keltische volken, trokken in de tweede helft der 5de eeuw v. Chr.
Boven-Italië binnen en vestigden zich aan de voet der Apennijnen (hoofdstad Bononia op de plaats van het oudere Felsina, thans Bologna), waar zij de Romeinen grote moeilijkheden berokkenden, o.a. door in 218 v. Chr. Hannibal hulp te verlenen. Zij werden pas in 191 definitief onderworpen. Andere Boiers (volgens Strabo echter een overblijfsel van deze Cisalpijnse) bevolkten het naar hen genoemde Boi(o)haemum (thans Bohemen), waaruit zij ca 60 v. Chr. naar Noricum en Pannonië trokken.
Een deel van dezen sloot zich aan bij de Helvetiërs op hun trek westwaarts en ontving na hun nederlaag bij Bibracte (58 v. Chr.) van Caesar woonplaatsen in het gebied der Aeduers (hoofdplaats Gorgobina) tussen Loire en Allier. De in Pannonië achtergebleven Boiers werden korte tijd later door de Daciërs onder koning Boerebistas vernietigd.