(Albrecht Conon August Heinrich) (sinds 1904 Freiherr), Duits dichter (Hildesheim 20 Mrt 1874 ~ Windischleuba, Thüringen, 16 Mrt 1945),behoorde tot de zgn. „Witte” tak van zijn geslacht (zie volgend art.), studeerde in de rechten en was ook officier. Hij woonde op zijn kasteel Windischleuba bij Altenburg.
Als dichter werd hij zeer bekend door zijn uitstekende balladen, die hij op vele tournées, ook in Nederland, zelf voordroeg. Ook schreef hij essays en schetsen. Over zijn familie oriënteert zijn boek Geschichten aus der Geschichte (1934).Bibi.: Gedichte (1896); Juda (1900); Balladen (1900); Die Balladen und ritterlichen Lieder (1909); Das Herz im Harnisch (1911); Alte und neue Balladen und Lieder, Auswahl fürs Feld (1915); Münchhausen-Beeren-Auslese (1920); Schlosz in Wiesen (1921); Meister balladen (1923); Drei Idyllen (1924); Das Balladenbuch des Freih. B. v. M. (1924); Das Liederbuch (1928); Idyllen und Lieder (1928); Die Garbe, Ausgewählte Aufsätze (1933); Meisterballaden (geheel nieuwe bewerk. 1940). Bibliografie in herdr. van de Beeren-Auslese (1939)
Lit.: G. Enders, B. v. M. und die deutsche Ballade (1914); M. Ritscher, B. v. M., in: Die schöne Lit., XXI (1930 met bibliografie d. E. Metelmann).
