Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 26-08-2022

Böhme, jacob

betekenis & definitie

Duits mysticus (Alt-Seidenberg 1575 - Görlitz 16 of 17 Nov. 1624), wiens denkbeelden in de buitenkerkelijke, protestantse theologie van de 17de en 18de eeuw en later in de Duitse romantiek een zekere invloed hebben gehad. Geboortig uit eenvoudige ouders, Lutherse boeren, vestigde hij zich na een zevenjarige „Wanderschaft” als schoenmaker te Görlitz en bleef dit tot 1613.

Na die tijd wijdde hij zich uitsluitend aan de uitwerking en verdieping zijner denkbeelden. Ten gevolge van het optreden van de predikant Gregor Richter was hem in 1613 het schrijven verboden, terwijl het manuscript van zijn eerste werk, Aurora, op het raadhuis in bewaring genomen werd. Aanvankelijk had Böhme zich aan het verbod gehouden, doch in 1618 begon hij opnieuw zijn gedachten neer te schrijven, op aandringen van de intellectuelen in de Lausitz en Silezië, onder wie hij vele aanhangers had. Meer dan 30 werken heeft hij tussen 1618 en 1624 geschreven, die in manuscript onder zijn vrienden circuleerden. Toen echter in 1624 een bundeltje korte tractaten als Der Weg zu Christo door een zijner aanhangers werd uitgegeven, bezorgde dat hem opnieuw aanvallen van Richter, zodat hij de raad kreeg van het stadsbestuur zich voorlopig buiten Görlitz op te houden. Na een verblijf in Dresden, kwam hij weer in Görlitz, waar hij nog in hetzelfde jaar stierf, spoedig in de dood gevolgd door zijn vijand Richter.De leer van Böhme, die zeer moeilijk met een enkel woord te definiëren valt, is wegens haar intellectueel karakter eerder mysticisme dan mystiek te noemen. Men heeft hier te doen met theosofie, theoretische schouwende kennis van het heelal, die gekenmerkt wordt door panentheïsme: de natuur is niet identiek met God, maar een stuk van zijn wezen. In die natuur is een strijd van tegenstellingen, van goed en kwaad, waarbij het laatste ook Gods wil is nl. om het goede openbaar te maken. Met dit dualisme houdt verband Böhme’s ethiek, waarin hij zijn overtuigd geloof in ’s mensen wilsvrijheid heeft neergelegd.

Böhme’s denkbeelden hebben in de loop der jaren dikwijls wijziging ondergaan en worden voor moderne lezers zeer moeilijk begrijpelijk, doordat zij vermengd zijn met allerlei half-verteerde occulte wijsheid en vervat in een alchemistische terminologie. Hij is als spiritualist, die kerkgemeenschap, Bijbelwoord, leer en sacramenten vergeestelijkt, verwant aan Paracelsus en Weigel, en past door zijn ijveren tegen de „Mauerkirche”, zijn afkeer van de confessies, zijn tolerantie, zijn overtuiging omtrent de wilsvrijheid, zijn afwijkende meningen omtrent belangrijke dogmata, geheel bij de groepen van buitenkerkelijken, die men in Nederland wel onder de naam van „Reformateurs” heeft willen samenvatten.

In Nederland zijn door de Amsterdamse koopman Abr. Willemsz. van Beyerland, die alle handschriften in originali of in afschrift had weten te bemachtigen, zijn meeste werken in vertaling en sommige in het Duits uitgegeven tussen 1634-1642, waardoor dus de eerste publicatie van zijn oeuvre buiten Duitsland en dan nog grotendeels in vertaling geschiedde. Door de concentratie van de handschriften hier te lande vindt ook verder gedurende de 17de eeuw en in het begin van de 18de eeuw de uitgave van Böhme’s geschriften in Nederland plaats, ook van de editie van 1730, die nog steeds de grondslag vormt voor alle Böhme-studie. Hij heeft hier een aantal volgelingen gehad en het is niet onmogelijk dat Nederland middelaar is geweest voor de invloed op de Behmenists en de Philadelphian Society in Engeland.

DR L. BRUMMEL

Bibl. Uitgaven: J. Böhme, Theosophia revelata. Das ist: Alle göttliche Schriften (Hamburg 1715 en herziene uitg. Amsterdam of Leiden 1730). Een facsimile-ed. naar deze uitg. is begonnen als Sämtliche Schriften met inl. van A.

Faust in 1942 (Stuttgart). Een vroegere moderne uitg. (Leipzig 1831-’47) bezorgd door K. W. Schiebler.

Lit.: R. Jecht, J. B. Gedenkgabe der Stadt Görlitz zu seinem 300-j.Todestage (1924); Will-Erich Peuckert, Das Leben J. B.’s (Jena 1924); A. Koyré, La littérature récente sur Jacob Boehme, in Revue de l’Histoire des Religions 93 (1926), blz. 116-128; J.

Lindeboom, Stiefkinderen van het Christendom (’s-Gravenhage 1929), blz. 297-307; A. Koyré, La philosophie de J. B. (Paris 1929): L. Brummel, A. W. van Beyerland’s vertalingen van J.B. in „Het Boek” 21 (1932-’33), blz. 67-90; W. Buddecke, Verzeichn, v.

J. B.-Handschriften (Göttingen 1934); W. Struck, Der Einfluss J. B.’s auf die engl. Lit. d. 17. Jahrh. (Berlin 1936); W.

Buddecke, Die J. B.-Ausgaben. I. Ausg. in dtscher Spr. (Göttingen 1927); Hans J. Baden, Das religiöse Problem der Gegenwart bei J. B. (Leipzig 1939); L.

Brummel, J. B. en het 17de-eeuwsche Amsterdam in Historische Opstellen aangeboden aan J. Huizinga (Haarlem 1948).

< >