Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 26-08-2022

Boeginezen

betekenis & definitie

(ook Boegi’s genoemd) wonen in Zuid-Celebes rondom de golf van Bone, van waaruit zij het binnenland tot het begin van deze eeuw de jure en soms ook de facto overheersten. Hun stamland is Loewoe aan de noordelijke oever van de golf van Bone.

Als zeevaarders, handelaren en kolonisatoren hebben zij hun invloed doen gelden en kolonies gesticht op Sumatra, Borneo en de Kleine Soenda-eilanden.Het hoofdmiddel van bestaan is voor de Boeginezen, evenals voor alle Indonesische volken, de landbouw. Het is veelal sawahbouw, maar in het binnenland wordt ook ladangbouw gevonden, waarbij de bevolking telkens van terrein verandert (roofbouw). Men verbouwt rijst, maïs, tabak, suikerriet. De arènpalm levert de palmwijn en de arènsuiker.

Een zeer belangrijk middel van bestaan was voor de Boeginezen vanouds scheepvaart en handel, waarin zij boven zeer vele der andere Indonesische volken staan.

Van de nijverheid kan worden gezegd, dat zij in verhouding met landbouw, scheepvaart en handel weinig betekent. Toch kan men wijzen op een weeftechniek, die echter nooit boven de vorm van directe huisindustrie is uitgekomen. Daarnaast is er in Gowa, Boni en dergelijke een vrij goed ontwikkelde goud- en zilversmeedkunst. IJzersmeden weten wapens en landbouwwerktuigen te vervaardigen. Ook hierbij ondervindt men concurrentie en wel van de Europese importartikelen.

De Boegi-maatschappij is er een gekenmerkt door een uitvoerige verdeling in standen en tussenstanden. De adel, vrijen en slaven vormen door menghuwelijken deze tussenstanden, die ieder met eigen naam, rechten en plichten een zeer gecompliceerde standenhiërarchie scheppen. De inrichting van de maatschappij herinnert ons aan het feodale tijdperk in Europa. Ook hier hebben wij de verhouding tussen de heer en zijn leenmannen.

In de verschillende Boegi-rijkjes werd de hoogste stand gevormd door vorstentelgen van zuiver bloed. Hun aantal is slechts gering. Zij heten af te stammen van de goden. De eigenlijke vorstelijke waardigheid komt tot uitdrukking in de rijkssieraden, ook wel „ornamenten” genoemd. Het zijn voorwerpen van allerlei aard als vlaggen, doeken, stenen van vreemde vorm, krissen, lansen, vazen, kommen, borden, gongs enz., die op de vliering van het huis van de vorst worden bewaard. Zij hebben een wonderdadige kracht.

De Boeginezen wonen in dorpen van ongeveer 40 huizen bijeen. De huizen zijn stevig gebouwd en van het gewone Maleise type, rechthoekig op vrij hoge palen. De stand van de bewoners komt in de wijze waarop voor- en achtergevel gevormd is, tot uiting. Het huis zelf staat op een ompaggerd erf. Het is een familiewoning waar vier of meer gezinnen verblijf vinden. Onder het huis is de bergplaats en paarden- of karbouwenstal.

Ook de kleding is eenvoudig. Ze bestaat voor de mannen uit korte broek, hoofddoek, buikgordel waarin een kris gestoken is. De vrouwen dragen evenals de mannen een broek, waarover de sarong en een baadje.

De Boeginezen zijn officieel Mohammedaan. We vinden echter nog allerlei elementen uit de heidense volksreligie terug. Zo is de rol, die door de bisoe’s gespeeld wordt, niet met de Islam te rijmen. Zij vormen de stand van heidense priesters, die door hun mediamieke eigenschappen met de bovennatuurlijke wereld in verband staan. Dit mediamieke priesterschap schijnt een typisch vrouwelijk beroep te worden geacht.

Allermerkwaardigst is de wijze, waarop de kinderen, uit een huwelijk geboren, verdeeld worden. Zij behoren nl. gedeeltelijk tot de familie van de moeder (de oneven kinderen) en gedeeltelijk tot die van de vader. Dit was vooral van belang in het geval van een huwelijk tussen een vrije en een slavin. Wanneer de vrije de bruidschat aan de meester van de slavin betaald had, dan was het eerste kind slaaf van die meester, maar behoorde het tweede tot de vrijen. In deze regeling is nog veel duisters (wat geschiedt er bij sterfgeval van een der kinderen, waardoor van het kind dat daarna geboren wordt niet duidelijk is of het even of oneven is?) en ze schijnt ook niet overal (meer) te worden gevolgd.

PROF. DR H. TH. FISCHER

Lit.: B. F. Matthes, Bijdr. tot de ethnol. v. Z.-Celebes (’s-Gravenhage 1875); Idem, De bissoe’s of heidensche priesters en priesteressen der Boegineezen (Amsterdam 1872), Verh. Kon. Akad. v.

Wetensch. Afd. Letterk. VII; P. J. Kooreman, De feitelijke toestand in het Gouv.-gebied v.

Gelebes en Onderh. De Ind. Gids, 5 (1883); J. A. F. Schut, De Makassaren en Boegineezen.

In: De Volken v. Ned.-Indië (A’dam 1920), dl I; H. J. Friedericy, De standen bij de Boegineezen en Makassaren (’s-Gravenhage 1933), diss. Leiden.

< >