Zwitsers schilder en beeldhouwer (Bazel 16 Oct. 1827 - S. Domenico, bij Fiesole, 16 Jan. 1901), ontving zijn opleiding van Schirmer te Dusseldorp.
Daarop reisde hij veel en verbleef te Parijs en te Rome. Hij werkte achtereenvolgens te Bazel, te München en te Weimar, waar hij, van 1860-1862, aan de nieuwe Akademie voor Schone Kunsten, in landschapschilderen les gaf. Hierna vestigde hij zich voor goed in Italië. Zijn werken bevinden zich in hoofdzaak in Duitsland, in Oostenrijk en in Zwitserland. Door ontelbare reproducties en door een overmatige roem in het Duitsland van de jaren negentig was zijn reputatie wat opgeschroefd. Meier-Graefe heeft zijn verdiensten tot de juiste proporties teruggebracht.Hij begon in een impresionnistische stijl. Onder de invloed van Titiaan en van Rubens, en later onder die van Pompeiaanse schilderwerken, kwam hij geleidelijk tot een meer monumentale en decoratieve opvatting. Zijn uiterlijke kennis van de stijlvormen van vroegere, grote perioden verbergt echter niet het gemis aan diepere schilderkunstige beschaving. Daardoor is zijn werk eer uitzonderlijk dan mooi, en doet het soms onnozel, zelfs wansmakelijk aan. Zijn meest eigen schilderstukken geven, in sterke, bonte, maar vaak harde en schreeuwende kleuren, een half-antieke, half-Duitse mythologische wereld te zien.
Zijn grootste kracht heeft ongetwijfeld gelegen in zijn landschappen, in enige portretten en in zijn tekeningen en aquarellen. Daarin toont hij zich meestal een begaafd impressionnist met veel kleurgevoel en met een neiging tot de strak gehouden vormgeving. Zijn beste werken dateren uit de periode 1850-1870; eerst schilderde hij toen in betrekkelijk donkere kleuren (vnl. landschappen zonder figuur), later in een lichter gamma.
Lit.: Arnold B., eine Auswahl der hervorragendsten Werke des Künstlers in Photogr., mit Biogr. von H. A. Schmid (4 dln, München Phot. Union, 1892-1901); A. J. Meier-Graefe, Der Fall Böcklin (Stuttgart 1905), Thieme-Becker, IV pag. 178.