Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 26-08-2022

Blaasziekten

betekenis & definitie

is een uitdrukking, die zo goed als uitsluitend wordt gebruikt voor ziekten van de urineblaas.

Aangeboren afwijkingen van de urine-blaas, dus stoornissen in de normale ontwikkeling, zijn tamelijk zeldzaam. Een enkele keer ontbreekt de voorwand van de blaas geheel of gedeeltelijk; er is dan ook een defect in de voorste buikwand, zodat men van buiten af het rode slijmvlies van de achterwand der blaas met de beide uitmondingen der urineleiders (ureters) kan zien, waaruit voortdurend urine naar buiten druppelt: exstrophia of ectopia vesicae. Men plant het stuk blaaswand met de ureters dan wel in de dikke darm, zodat de urine daar wordt verzameld en na enige oefening op geregelde tijden via de anus kan worden ontlast; tegelijkertijd wordt de opening in de buikwand gesloten. Nog zeldzamer is het dat de blaas geheel ontbreekt of dat er een dubbele blaas is.



Blaasdivertikels
zijn uitstulpingen van de blaaswand. Een enkele keer zijn ze aangeboren en dan heeft de uitstulping een volledige blaaswand met spierlaag en al. Maar vaker ontstaan ze later in het leven als gevolg van een stoornis in de lediging van de blaas waardoor haar inhoud onder hoge druk komt te staan; in dit geval puilt alleen het slijmvlies uit door een zwakke plaats in de spierwand heen. Door de stagnatie van de urine zijn blaasdivertikels voorbeschikt voor het ontstaan van ontsteking en de vorming van blaasstenen.

Wanneer de lediging van de blaas wordt bemoeilijkt, bijv. door een vernauwing (strictuur) van de urethra of door een vergroting van de prostaat, neemt de spierlaag van de blaaswand in dikte toe. Hypertrophische spierbundels puilen dan als balken onder het blaasslijmvlies naar binnen uit en men spreekt van een balkenblaas.



Functiestoornissen

Het ledigingsmechanisme van de blaas staat onder normale omstandigheden onder contrôle van het bewustzijn. Men voelt dat de blaas is gevuld, men kan de ledigingsreflex echter bewust en zelfs onbewust remmen en op willekeurige tijden de urine lozen. Bij allerlei toestanden, die met bewustzijnsstoornissen gepaard gaan en ook bij aandoeningen van het ruggemerg (bijv. tabes) valt deze contrôle weg. De blaas ledigt zich dan automatisch, buiten de invloed van de wil om, een toestand, die men incontinentie noemt. Ook bij hevige emoties, bijv. schrik, kan de urine, vooral bij kinderen, soms onwillekeurig aflopen. Geringe graden van incontinentie kunnen ontstaan door verslapping van de sluitspier van de blaas; bij een geringe tot matige vulling van de blaas loopt dan tijdens hoesten of lachen een weinig urine in de kleren.

Incontinentia urinae kan verder een gevolg zijn van een blaasfistel, d.i. een abnormale verbinding bijv. tussen blaas en schede of van een ureter, die uitmondt buiten de blaas. Bij ziekten van de blaas of van de prostaat ontstaat soms bij geringe vulling van de blaas reeds een onweerstaanbare aandrang tot urineren; de urine loopt af als hieraan niet spoedig gevolg wordt gegeven. Een bijzondere en zeer veel voorkomende vorm van incontinentia urinae is de enuresis nocturna (zie bedwateren).

Het tegendeel van incontinentie is retentie: er wordt geen urine geloosd doordat deze zich ophoopt in de blaas, welke dientengevolge sterk wordt uitgerekt; de blaas vormt dan een min of meer pijnlijke zwelling in de onderbuik en reikt soms tot aan het niveau van de navel. Deze toestand moet niet verward worden met anurie, waarbij ook geen urine geloosd wordt doch waarbij de blaas leeg is en de nieren in gebreke blijven urine te vormen. Urineretentie kan evenals incontinentie een gevolg zijn van afwijkingen in het zenuwstelsel, maar vaker wordt zij veroorzaakt door een mechanische belemmering van de blaaslediging. Wordt de blaas bij urineretentie zeer sterk gerekt, dan sluit de blaashals niet meer volledig, zodat er voortdurend urine afdruppelt zonder dat het normale ledigingsmechanisme in werking komt; men noemt deze toestand incontinentia of ischuria paradoxa. De behandeling van urineretentie bestaat uit het inbrengen van een catheter of, indien dit onmogelijk blijkt, uit blaaspunctie. Van onschuldiger aard en zeer veelvuldig zijn nerveuze remmingen van de blaaslediging, waardoor iemand bijv. in tegenwoordigheid van anderen of bij ligging op de rug (tijdens ziekte, na een operatie) niet in staat is te urineren. In het laatste geval helpt soms een warme pap op de blaasstreek of een glycerinespuitje in de endeldarm, terwijl ook met suggestie vaak het doel wordt bereikt.



Blaasstenen
ontstaan soms door aangroeiing van een klein steentje, dat uit een der nierbekkens (waar de meeste urinestenen hun oorsprong vinden) afkomstig is en dat bij zijn uitdrijving in de blaas is blijven steken. Ook kunnen stenen in de blaas zelf worden gevormd, doordat er plaatselijke afwijkingen zijn, die de steenvorming begunstigen, zoals hypertrophie van de prostaat welke de urinelozing bemoeilijkt en ontsteking bevordert, of vreemde voorwerpen in de blaas, die de kern vormen waarop zouten uit de urine zich afzetten (bijv. hechtingen van zijde in de blaaswand na een operatie of voorwerpen, die bij masturbatie in de blaas zijn geschoten) of divertikels van de blaas. De chemische samenstelling der stenen komt in vele opzichten overeen met die van nierstenen. De hoofdbestanddelen zijn gewoonlijk calciumphosphaat, calciumoxalaat of zouten van urinezuur (uraten); vaak zijn er lagen van verschillende samenstelling. Meestal is er een enkele steen, die tamelijk groot kan worden; soms zijn er talrijke stenen en zo heeft men in een blaasdivertikel wel eens meer dan 1200 steentjes aangetroffen.

Blaasstenen zijn hier te lande tegenwoordig zeldzaam; vnl. ziet men ze bij oudere mannen. Er zijn echter streken, waar blaasstenen endemisch voorkomen (o.a. Indonesië) en merkwaardigerwijze is het in zulke gebieden vooral een ziekte van kinderen. Er zijn aanwijzingen dat deze endemische blaassteenziekte zou kunnen samenhangen met de aard van de voeding; velen menen dat vooral een tekort aan vitamine A van betekenis is. Proefondervindelijk kan men bij dieren, met name bij ratten, blaasstenen veroorzaken door een voeding, die arm is aan vitamine A, in het bijzonder indien deze tevens veel calcium bevat; dergelijke stenen bestaan uit calciumphosphaat en -carbonaat en zij gaan steeds gepaard met veranderingen van het blaasepitheel en met ontsteking. Of vitamine A tekort ook blaasstenen bij de mens kan veroorzaken staat nog niet vast; mogelijk is het één van vele factoren.

In het N. van China is vitamine A tekort zeer veelvuldig, maar blaasstenen zijn daar zeldzaam; Snapper vermoedt dat dit komt doordat hier bovendien een tekort is aan vitamine D, zodat er weinig calcium in de darm wordt geresorbeerd en mitsdien ook weinig calciumzouten voorkomen in de urine. In de middeleeuwen kwam de blaassteen ook in Europa veelvuldig voor; de middeleeuwse steensnijders deden hun werk vaak op jaarmarkten en beschikten over grote vaardigheid (later werd het „snijden van de kei” een schijnoperatie; rondreizende kwakzalvers toverden bij lijders aan allerhande, waarschijnlijk vaak ingebeelde kwalen, grote stenen te voorschijn, die zij beweerden te hebben verwijderd uit de schedel).

Blaasstenen veroorzaken vnl. klachten over veelvuldige aandrang tot urineren, vooral bij schokkende bewegingen, soms pijn in de blaasstreek en bijna steeds kleine of grotere bloedingen uit het blaasslijmvlies. Een kenmerkend verschijnsel is dat bij het urineren de straal plotseling wordt onderbroken, hetgeen daarop berust, dat de steen opeens de blaasuitgang afsluit. De patiënt moet dan gaan liggen om de blaas verder te ledigen.

Een blaassteen kan, behalve door Röntgen-onderzoek, worden aangetoond met behulp van een catheter, die men na het invoeren in de blaas tegen de steen voelt stoten. Duidelijker pleegt dit te zijn bij het gebruik van een „steensonde”, d.i. een metalen sonde met een korte bocht aan het eind. Hiermee voelt men de steen als een harde weerstand die, als de sonde er langs schuift, aanleiding geeft tot knarsen of schuren. Alvorens dit onderzoek te verrichten, vult men de blaas met bijv. 150 cm3 boorwater omdat er dan minder kans is, het blaasslijmvlies te verwonden.

De behandeling van het blaassteenlijden bestaat uit verwijdering van de steen, hetgeen men in vele gevallen kan doen met behulp van de lithotriptor, d.i. een instrument dat door de urethra wordt ingebracht; hiermee wordt de steen in een beweegbare, stalen bek verbrijzeld, waarna men de stukjes uitspoelt. Deze eenvoudige behandeling is niet altijd mogelijk (bijv. doordat de steen te groot, de urethra te nauw of de blaas te sterk geschrompeld is) en dan moet de blaas worden geopend (cystotomie). Na deze operatie moet de patiënt voor korte tijd een catheter dragen opdat de urine voortdurend afloopt en de blaaswond vlot kan genezen. Vervolgens zal men de blaasontsteking, die hierbij onvermijdelijk is, behandelen.



Ontstekingen

Catarrhale ontsteking van het blaasslijmvlies (cystitis) komt zeer veel voor en bij vrouwen aanzienlijk vaker dan bij mannen. De frequentie van cystitis bij de vrouw stijgt met de leeftijd. Cystitis wordt bijna steeds veroorzaakt door bacteriën en wel door bacteriën, die onder normale omstandigheden worden aangetroffen in het voorste deel van de urethra, op de huid in de omgeving van de uitwendige urethra-opening en die deels in groten getale leven in het darmkanaal (Bact. Coli, Streptococcus faecalis, Bact. Proteus, Staphylococcus e.a.). De veronderstelling, dat deze bacteriën meestal de blaas bereiken via de urethra ligt dan ook voor de hand.

Het ervaringsfeit, dat cystitis soms ontstaat in aansluiting aan het inbrengen van een catheter in de blaas, wijst in dezelfde richting. Bovendien wordt op deze wijze ongedwongen verklaard dat infecties der urinewegen bij de vrouw zoveel vaker voorkomen dan bij de man; immers de vrouwelijke urethra is veel korter dan die van de man en dus een minder goede barrière tegen het binnendringen van bacteriën. Andere dan bacteriële oorzaken van cystitis zijn zeer zeldzaam: als zodanig kunnen genoemd worden chemische beschadiging (balsamica, urotropine) en protozoa (Bilharzia, amoeben, trichomonaden).

Ontsteking van de blaas gaat niet zelden gepaard met ontsteking van een of beide nierbekkens (pyelitis) en als hierbij ook de nieren zijn aangetast, spreekt men van cystopyelonephritis of nephropyelocystitis. In de practijk is niet altijd met zekerheid uit te maken of de ontsteking tot de blaas is beperkt. Het komt voor dat de verschijnselen der nierbekkenontsteking op de voorgrond staan, terwijl de blaas weinig of niet ontstoken is. Toch zijn ook in dergelijke gevallen de bacteriën waarschijnlijk meestal via urethra en blaas in de urinewegen binnengedrongen. Men vat de ontstekingen van blaas en nierbekkens vaak samen onder de naam „urine-infecties” of beter, infecties van de urinewegen, want wel bevat de urine bij deze ziekten ontelbare bacteriën, maar de eigenlijke ziekteverwekkers zijn de bacteriën, die in het slijmvlies van de urinewegen zijn binnengedrongen.

Belangrijk is, dat er factoren zijn die voorbeschikken tot het ontstaan van infecties der urinewegen en die tevens de genezing dezer infecties belemmeren. Enige van de voornaamste zijn: stoornissen in de afvloed van de urine (stagnatie), het voorkomen van vreemde lichamen in de urinewegen (bijv. stenen of catheters) en sterke vermindering van de nierfunctie; in het laatste geval wisselen samenstelling, concentratie en zuurgraad van de urine weinig, de urine bevat vaak eiwit en de concentratie van toegediende medicamenten in de urine wordt niet erg hoog. Ook bij onvoldoend behandelde suikerziekte is blaasontsteking een veelvuldige complicatie.

Een acute cystitis geeft vaak hevige klachten: telkens is er een pijnlijke aandrang tot urineren, soms zo sterk dat de urine niet of nauwelijks kan worden opgehouden. Tijdens de urinelozing (mictie) vermindert de spanning doch aan het einde van de mictie, als de blaas bijna leeg is, neemt de pijn toe. Deze vermindert of verdwijnt na enkele minuten, maar zodra de blaaswand door nieuwe toevloed van urine weer onder enige spanning komt, herhaalt zich de pijnlijke aandrang. Dit gaat dag en nacht door. Soms is er geringe temperatuurverhoging. De urine is troebel door bacteriën, slijm en witte bloedlichaampjes en soms is zij wat bloedig.

De hevige verschijnselen plegen spoedig te verminderen, vooral als bedrust wordt gehouden. Ook zonder geneeskundige behandeling verdwijnen de klachten vaak in enkele weken, maar dit bewijst niet dat de ontsteking genezen is; dit is slechts het geval als de urine geen witte bloedlichaampjes en geen bacteriën meer bevat. Ofschoon een acute cystitis spontaan volkomen kan genezen, duurt dit dikwijls geruime tijd en niet zelden wordt de cystitis chronisch. De klachten zijn dan veel minder storend dan bij een acute blaasontsteking, soms komen zij bij tussenpozen en menigmaal zijn er in het geheel geen klachten. Toch is zulk een symptoomloze blaasontsteking niet geheel onschuldig; zij kan sluipend overgaan op de nierbekkens, de nieren aantasten en na verloop van jaren de zgn. pyelonephritische schrompelnieren doen ontstaan, waarvan geen genezing meer mogelijk is.

Door een doeltreffende behandeling is de acute cystitis tegenwoordig bijna steeds binnen enkele weken geheel te genezen, terwijl de genezingskans bij een chronische blaasontsteking weliswaar kleiner, maar toch ook nog zeer groot is. Tot omstreeks 1930 werden er talloze middelen gebruikt voor de behandeling van deze ontstekingen. Vele van die medicamenten bevatten in een of andere vorm urotropine of hexamethyleentetramine: (CH2)6N4 , waarvan de werking berustte op de langzame hydrolytische afsplitsing van het bacteriedodende formaldehyde (CHOH) in zuur milieu. Een voldoende zuurgraad werd echter zelden bereikt en indien dit wel geschiedde, bleek het formaldehyde voor het zieke blaasslijmvlies vaak even schadelijk als voor de bacteriën. Geen wonder, dat men toen dikwijls zijn toevlucht moest nemen tot andere middelen als blaasspoelingen e.d.

Tegenwoordig worden urotropine en soortgelijke medicamenten bijna niet meer toegepast. Wij beschikken thans over veel krachtiger geneesmiddelen, waarvan hier vooral de sulfonamides en het amandelzuur moeten worden genoemd. Deze stoffen worden ingenomen door de mond en uitgescheiden in de urine, waar de concentratie — mits de nierfunctie voldoende is — meestal groot genoeg wordt om de bacteriën te doden zonder de slijmvliezen te beschadigen. Bij de behandeling met amandelzuur moet worden gezorgd — eventueel door een bepaald dieet — dat de urine sterk zuur is (pH 5 - 5,5). Een zeer werkzaam middel, dat echter veel moeilijker is in zijn toepassing en daarom niet zo vaak wordt gebruikt, is het ketogene dieet, d.i. een dieet dat zo goed als geheel bestaat uit vet en dierlijk eiwit en dat nagenoeg geen koolhydraten bevat. Er ontstaat dan in de stofwisseling β-oxyboterzuur dat in de urine wordt uitgescheiden en dat minstens zo sterk bacteriedodend werkt als amandelzuur.

In sommige gevallen (bijv. infecties met streptococci of staphylococci en slechte nierfunctie) is penicilline een grote aanwinst gebleken, terwijl in enkele gevallen en onder speciale voorzorgen verwachtingen mogen worden gekoesterd van streptomycine. De keuze der middelen is thans kleiner dan vroeger maar daarom nog niet altijd gemakkelijker. Want de moderne middelen zijn weliswaar zeer werkzaam tegen bepaalde bacteriën, maar soms niet tegen andere. Zo is amandelzuur onwerkzaam bij proteusinfecties, penicilline bij coli-infecties, sulfanilamide bij infecties met streptococcus faecalis. Bovendien kunnen deze stoffen bij ondoelmatig gebruik of bij onvoldoende geneeskundige contrôle ernstige schade doen. Men trachte dus nooit zichzelf te behandelen doch late dit over aan de geneesheer. Juist omdat bij deze ziekten thans zoveel is te bereiken, draagt deze een grote verantwoordelijkheid.

Brengt de doelmatige behandeling van een blaasontsteking geen volledig succes, dan is specialistische hulp nodig om de oorzaak van de mislukking op te sporen en zo mogelijk weg te nemen. Dikwijls is dan nog genezing te bereiken in gevallen, die vroeger hopeloos leken.



Tuberculose van de blaas
is nooit een zelfstandige aandoening. Meestal is zij het gevolg van niertuberculose, zelden is een tuberculose van de prostaat primair. Toch zijn het vaak de blaasklachten, gelijkende op die van een gewone cystitis maar veel hardnekkiger, die het eerst de aandacht trekken. Een nauwkeurig onderzoek is dan nodig om uit te maken welke nier tuberculeus is, waarvoor men o.a. gebruik maakt van de blaasspiegel. Men kan dan nagaan om welke uretermond het ontstekingsproces is gelocaliseerd en tevens kan men de urine van beide nieren afzonderlijk opvangen en onderzoeken op tuberkelbacillen en ontstekingsproducten. De blaastuberculose geneest in de regel nadat de oorzaak, de tuberculeuze nier, is verwijderd.



Gezwellen van de blaas
zijn betrekkelijk zeldzaam. Zij komen meestal voor bij oudere mannen. Men onderscheidt goedaardige slijmvliesgezwellen of papillomen en kwaadaardige of carcinomen. Merkwaardig is dat blaasgezwellen nogal eens worden waargenomen bij arbeiders in anilinefabrieken. De blaaspapillomen of poliepen veroorzaken vooral bloedingen, de carcinomen vnl. pijn en verschijnselen van ontsteking, die in latere stadia zelden ontbreken. Op de duur ontstaat in de papillomen niet zelden een kwaadaardige degeneratie. De papillomen kunnen soms worden weggenomen door electrocoagulatie, de carcinomen worden behandeld door operatie of Röntgenbestraling.



Verwondingen

De blaaswand kan worden verscheurd door een messteek, door een kogel, maar ook door een beenfragment bij het ontstaan van een bekkenfractuur. Zonder uitwendig zichtbare verwonding kan de gevulde blaas barsten door een slag of stoot tegen de onderbuik; er ontstaat dan een blaasruptuur en de urine komt terecht in de buikholte, als ook de buikvliesbekleding van de blaas is verscheurd (intraperitoneale ruptuur), of in het omgevende weefsel (extraperitoneale ruptuur), waardoor een zgn. urine-infiltraat wordt gevormd. In beide gevallen klaagt de getroffene over pijn en over veelvuldige aandrang om te urineren; er komt echter geen urine of zeer weinig bloedige urine. De behandeling is uiteraard operatief.

DR H. J. VIERSMA

< >