(Lat. vesica, Gr. kystos) is in het algemeen in het dierlijk lichaam een vliezige zak, welke dienst doet als reservoir. Een reservoir vinden wij in het dierlijk lichaam daar, waar functioneel een rhythmeverandering nodig is.
Voorbeelden:1. men eet 3 maal per dag in 10 à 15 minuten een hoeveelheid voedsel, waar het maagdarmkanaal uren mee bezig is om het te verteren en te resorberen; reservoir: de maag;
2. de faeces worden door de dikke darm vrij continu gevormd; men defaeceert evenwel slechts 1 maal per dag; reservoir: de s-vormige darm (sigmoied);
3. urine wordt doorlopend geproduceerd, doch 3 à 6 maal per dag geloosd; reservoir: de urineblaas;
4. het bloed wordt regelmatig naar het hart toegevoerd; de kamers kunnen dit alleen opnemen tijdens de verslapping (± 1 maal per seconde); reservoir: de boezem.
Bij de mens kennen wij de urineblaas, de galblaas en de zaadblaasjes. Wanneer men spreekt van blaas zonder meer, bedoelt men de urineblaas. De zaadblaasjes zijn geen reservoir van zaad, maar klieren. In de embryologie komen meer blazen voor: gehoorblaas, waaruit het inwendig oor gevormd wordt, oogblaas, de aanleg van de oogbol, hersenblaasjes, de aanleg van de hersenkamers en het navelblaasje, een rudiment van de dooierzak.
Het woord blaas wordt ook gebruikt in de betekenis van blaar (bel) voor vochtophopingen in de huid, waarbij de opperhuid door het vocht van de lederhuid wordt afgelicht (doorgelopen voeten, brandblaren, belroos)
DR A. DE FROE