of Ericinae is de naam van de laagste orde der Sympetalen of tweezaadlobbige planten met vergroeide bloemkroon, omvattend zo bekende plantenfamilies als de Ericaceeën, de Vacciniaceeën, de Pirolaceeën, de Monotropaceeën en de Epacridaceeën. De meeste vertegenwoordigers zijn struiken, maar overblijvende kruiden komen ook voor, zeldzamer bomen.
De bladeren zijn enkelvoudig, meest altijd-groen en stijf leerachtig, zonder steunblaadjes, de bloemen regelmatig van bouw (zelden zwak zygomorph) en tweeslachtig, 4- of 5-tallig in alle kransen. Een hoofdkenmerk der orde is de obdiplostemonie, d.w.z. er zijn 2 kransen van meeldraden, waarvan de buitenste tegenover de kroonslippen staat, maar deze laatste blijft ook wel eens achterwege. De meeldraden staan niet op de kroon, maar op de as van de bloem, wat bij de Sympetalen zelden voorkomt. De helmknoppen openen zich meest met twee gaatjes en dragen vaak twee hoornvormige aanhangselen. De stuifmeelkorrels zijn bij de meeste soorten tot tetraden verenigd. Het onder of bovenstandige vruchtbeginsel bestaat uit 4 of 5 vruchtbladeren, die tegenover de kroonbladeren staan, en is meestal meerhokkig, soms ook eenhokkig met onvolledige tussenschotten.
De vrucht is een doosvrucht of een bes. De meeste soorten groeien in de koude en gematigde streken of op de bergen in de tropen. Zij verkiezen koude en vochtige standplaatsen, zoals heiden en venen, en zijn vooral in Noord-Amerika rijk vertegenwoordigd. De bloemen zijn in de regel in een botrytische bloeiwijze geplaatst, knikkend, rood of wit gekleurd, maar reukloos. Somtijds, zo met name bij de Pirolaceeën, de Monotropaceeën en het geslacht Ledum, is de bloemkroon losbladig, wat op het primitieve karakter dezer orde wijst. Mycorrhiza-vorming komt veel voor.PROF. DR TH. J. STOMPS