Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 26-08-2022

Betulaceeën

betekenis & definitie

is de naam van een plantenfamilie uit de groep der Katjesdragers (Amentifloren), in talrijke soorten voorkomend op het gehele noordelijke halfrond en zelfs op de Andes. De bladeren zijn enkelvoudig en afwisselend, de bloemen eenhuizig en gerangschikt in samengestelde aren of katjes.

Men merkt hierbij op: in spiraal gerangschikte steunblaadjes, die tot een 3-5-lobbige dekschub vergroeid zijn met 2 of 4 verdere steunblaadjes der in hun oksel staande bloempjes, nl. 4 bij het geslacht Alnus of els, 2 bij het geslacht Betula of berk. Zo’n dekschub draagt dan in het algemeen 3 bloempjes, maar slechts 2 in de vrouwelijke katjes van de els. De mannelijke bloempjes hebben bij de els 4 bloemdekblaadjes met 4 er tegenoverstaande meeldraden, bij de berk slechts twee. De vrouwelijke bloempjes zijn naakt en bestaan slechts uit een 2-hokkig vruchtbeginsel met 2 stijlen en 1 hangende zaadknop in elk hokje. De vrucht is een nootje met 1 zaad.De berk heeft 2-vleugelige vruchten, die met de schutbladen afvallen. Bij de els is de vrucht niet noemenswaardig gevleugeld en worden de vrouwelijke bloeiwijzen bij rijpheid ten slotte houtachtig tot de zgn. elzeproppen, die aan de takken blijven staan.

Van het geslacht Alnus komen in Nederland voor de A. glutinosa of zwarte els, met aan de top afgeronde bladeren, en de A. incana of grauwe els, met spitse, aan de onderzijde aanvankelijk dichtbehaarde bladeren. In de Alpen trekt de aandacht de alpenels, A. viridis of ook A. Alnobetula, die wel een tussenvorm lijkt tussen els en berk en een karakteristiek element van de struikengordel boven de boomgrens vormt. De meeste soorten vertonen door een zwam veroorzaakte wortelknollen. Van het geslacht Betula zijn wild in Nederland te vinden de B. pendula of ruwe berk, met onbehaarde jonge takken en bladeren en breed gevleugelde vruchtjes, en de B. pubescens of zachte berk, met behaarde jonge takken en bladeren en smalle vleugeltjes aan de vrucht. De laatstgenoemde soort gaat in Europa verder naar het N., waarmede wel zal samenhangen, dat men haar bij ons vooral in venen en moerassen vindt. Een merkwaardige soort is de niet meer dan een meter hoog wordende dwergberk B. nana, die in de ijstijd in geheel Europa voorkwam en nu tot het hoge Noorden en de Alpen beperkt is, voorts tot enkele relictstandplaatsen.

PROF. DR TH. J. STOMPS

< >