(* ook: consulaatwezen en diplomatie) noemt men de bescherming, aan zekere personen verleend door een staat, waarvan zij geen onderdaan zijn. Dit kan onder verschillende omstandigheden het geval zijn:
1. Indien een mogendheid in een andere staat geen diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging bezit, kan zij de behartiging der belangen van haar onderdanen opdragen aan een andere, aldaar wel zodanig vertegenwoordigde staat. Een voorbeeld hiervan vormt de behartiging der belangen van de onderdanen van het groothertogdom Luxemburg door de Nederlandse vertegenwoordigingen in het buitenland, overeengekomen bij notawisseling tussen Nederland en Luxemburg ter gelegenheid van de regeling van de Luxemburgse schuld (6/7 Jan. 1880). De overeenkomst is, voor zover het de consulaire vertegenwoordiging betreft, geëindigd op 1 Apr. 1922. Deze vertegenwoordiging is toen, in verband met de economische aansluiting van Luxemburg bij België door de op 25 Juli van het voorafgaande jaar te Brussel gesloten Belgisch-Luxemburgse EconomischeUnie, door laatstvermeld land op zich genomen. Bij art. i van het handelsverdrag tussen Nederland en Siam van 17 Dec. 1860 (Stbl. 198, 1862) was bepaald, dat de Nederlandse consuls in de havens, die door Siamezen zouden worden bezocht, dezen al zulke vriendschappelijke bijstand zouden verlenen, als de locale wetten zouden veroorloven. Het handelsverdrag van 8 Juni 1925 (Stbl. 329, 1926) heeft deze bepaling niet overgenomen.
2. Bij het uitbreken van een oorlog wordt, na het verbreken der diplomatieke en consulaire betrekkingen tussen partijen, de behartiging van de belangen der onderdanen van elk der oorlogvoerenden in het vijandelijke land aan een bevriende mogendheid opgedragen. Nederland is tijdens Wereldoorlog I met de behartiging van de belangen der onderdanen van tal van oorlogvoerende staten in de landen hunner tegenstanders belast geweest. Nadat Nederland in Wereldoorlog II werd betrokken, heeft Zweden de behartiging van de belangen van Nederlandse onderdanen in de vijandelijke landen op zich genomen.
3. Ten slotte noemt men beschermelingschap of protectoraat de bescherming, die in enige Oosterse landen door Westerse mogendheden aan enkele groepen van personen, die niet haar onderdanen zijn, werd verleend. In het bijzonder dient hier te worden vermeld het recht van bescherming over alle Katholieken in Turkije, dat in 1535 de Franse koning verkreeg. In 1898 heeft paus Leo XIII dit recht nog bevestigd. Rusland verwierf in 1774 het beschermingsrecht over alle Grieks-orthodoxen. Voorts konden gedurende het regime der capitulaties in Turkije als gewone beschermelingen (protégés ordinaires) op de hier bedoelde bescherming aanspraak maken de zgn. blijvend ingeschrevenen, dat waren, voor wat Nederland betreft, o.a. afstammelingen van Nederlanders, die de Nederlandse nationaliteit hadden verloren, maar die toch van ouder tot ouder het verband met de Nederlandse stam hadden onderhouden, en verder met vrijwel dezelfde rechten de zgn. tijdelijk ingeschrevenen (protégés temporaires), ni. — voor de duur van hun dienstbetrekking — de aan gezantschap of consulaat verbonden functionarissen van Turkse nationaliteit, als drogmans, kawassen enz., tot bij gemeenschappelijk overleg op 9 Aug. 1863 tussen Turkije en de diplomatieke vertegenwoordigers te Gonstantinopel bij het Règlement relatif aux consulats étrangers vastgestelde aantallen. Ook zendingsverenigingen en kloosters konden protégés temporaires hebben. Prof. mr J. P. A. François (Handb. v. h. volkenrecht, dl I) is van mening, dat met de opheffing der capitulaties door en na het vredesverdrag van Lausanne van 24 Juli 1923 en bij het volkomen stilzwijgen daarover der sindsdien gesloten verdragen aan elk recht tot bescherming in Turkije een einde is gekomen.
Ook in Tunis (op basis van de capitulatie met het Turkse Rijk, later bevestigd door verdrag met het Barbarijse regentschap), in Marokko (op grond van het verdrag van Madrid van 3 Juli 1880 tussen Spanje en de belanghebbende mogendheden, w.o. ook Nederland (Stbl. 64, 1881)) en in Perzië had Nederland recht op bescherming in het bijzonder van inheemsen, die als bedienden aan de gezantschappen waren verbonden. In al deze landen is met het vervallen der capitulaties aan de bescherming een einde gekomen. In Siam konden eertijds, behalve enkele andere categorieën van personen, vooral zij, die later krachtens de wet van 10 Febr. 1910 houdende regeling van het Nederlands onderdaanschap van de bevolking van Ned.Indië (Stbl. 55, 1910) tot Nederlands onderdaan zijn geworden, als beschermeling der Nederlandse regering van de voordelen, die de bescherming bood, profiteren. MR L. V. LEDEBOER
Lit.: J. Aubès, Le protectorat religieux de la France en Orient (Paris 1904); L. Spanjaard, Nederlandsche diplomatieke en andere bescherming in den vreemde 1795-1914 (Amsterdam 1923) ; A. Escher, Der Schutz der Staatsangehörigen im Ausland durch fremde Gesandtschaften und Konsulate (Aarau 1928); J. Seitz, La Suisse puissance protectrice (Rev. de dr. intern, et de sciences diplom, et pol., janvier/mars 1946); W. H. Franklin, Protection of foreign interests (Washington, D.C. 1947).