Het consulaatwezen, zoals het thans bestaat, dagtekent uit de middeleeuwen. De Italiaanse en Spaanse steden waren de eerste, die, ten einde haar tijdens de Kruistochten in het Nabije Oosten gevestigde handelsbelangen te bevorderen en tussen haar kooplieden rijzende geschillen te beslechten, in de havens en andere handelssteden aldaar personen aanstelden, die naar de met de rechtspraak in handelszaken belaste console in de moedersteden console d’oltre mare (consules ultramarini, consuls d’outre mer) werden genoemd.
Zelfs werden van de heersers in die streken voor deze consuls zekere bestuursbevoegdheden over hun landgenoten verkregen. Hieruit ontwikkelde zich het stelsel der capitulaties. Maar ook in de landen van West-Europa treft men reeds in de middeleeuwen met deze consuls te vergelijken vreemde functionarissen aan, al gingen hun bevoegdheden lang niet zo ver als van die in de Levant. Ook de Nederlandse steden droegen haar deel bij in deze ontwikkeling. Zo hadden de Nederlandse kooplieden bij een charter van 5 Febr. 1406 van koning Hendrik V van Engeland het voorrecht verkregen om in zijn land functionarissen aan te stellen voor de rechtspraak in geschillen tussen hun landgenoten en voor de handhaving en de bescherming van hun rechten.
Enige jaren later kwamen de graaf van Holland en Zeeland en de koning van Portugal overeen het beslechten van de bestaande en toekomstige geschillen tussen hun onderdanen aan consuls op te dragen. Door wijziging der inzichten omtrent de taak van de staat i.z. de rechtspraak over vreemdelingen kwam geleidelijk, behalve in enkele Oosterse landen, aan de rechterlijke werkzaamheid der consuls een einde (z capitulatie, 2, en consulaire rechtspraak hieronder).Tot de taak van de Nederlandse consulaire vertegenwoordigers behoort thans naast de bescherming in het buitenland van Nederlandse onderdanen de behartiging van de belangen van de nationale nijverheid, handel, landbouw en scheepvaart, in de eerste plaats door middel van voorlichting. Ten einde zich van dat deel van hun taak te kwijten, hebben zij enerzijds, met de nodige zakenkennis toegerust, nauwlettend te observeren en waar te nemen al datgene, waarvan de kennis voor de nationale arbeid van belang kan zijn, en anderzijds het waargenomene te rapporteren, opdat de vaderlandse belangen uit de langs deze weg omtrent toestanden en omstandigheden in den vreemde verstrekte gegevens profijt kunnen trekken. Daartoe moeten zij geregeld rapporten en berichten indienen, welke worden gepubliceerd in het door de Economische Voorlichtingsdienst uitgegeven dagelijks verschijnend blad „Economische Voorlichting”. Voorts hebben zij al datgene te verrichten, waartoe de Consulaire Wet (van 25 Juli 1871, Stbl. no 91, later herhaaldelijk gewijzigd) en de consulaire verdragen hun opdracht geven en hen bevoegd verklaren.
In het bijzonder moge hier worden gewezen op het opmaken van burgerlijke acten, zoals acten van de burgerlijke stand en notariële acten, alsmede op de rechtspraak in burgerlijke en strafzaken in die enkele landen, waar de consulaire rechtspraak nog bestaat.
Tot in het begin der 19de eeuw waren de consuls — oorspronkelijk door de corporaties der kooplieden, sedert de 16de eeuw door de landsheer zelf aangewezen — uitsluitend kooplieden. Nadien ging men op voorbeeld van Frankrijk er toe over beroepsconsuls aan te stellen. In het consulaire corps, waaronder men behalve de consulaire ambtenaren ook wel de gezamenlijk in een stad of in een land gevestigde consulaire vertegenwoordigers verstaat, onderscheidt men thans twee soorten ambtenaren, die scherp van elkaar gescheiden zijn, nl. de bezoldigde consuls (consules missi, consuls de carrière), in Nederland en België genaamd beroepsconsuls-, en de onbezoldigde consuls (consules electi, consuls commerçants), in Nederland honoraire consuls, in België ereconsuls genoemd. De laatsten zijn meestal kooplieden, bij voorkeur van de nationaliteit van het land, dat zij vertegenwoordigen, maar dikwijls onderdanen van het rijk, waar zij zijn gevestigd.
Voor hun benoembaarheid worden overigens geen bepaalde eisen gesteld. Soms zijn zij — dit geldt vrijwel uitsluitend voor posten van lagere rang — consulair vertegenwoordiger van verschillende landen. De beroepsconsuls daarentegen zijn volle ambtenaren van de regering, die hen uitzendt. Zij zijn meestal uitsluitend met consulaire werkzaamheden belast, worden door de staat bezoldigd en mogen behoudens bijzondere toestemming zelfs geen andere werkzaamheden verrichten dan die, welke voor hun ambt zijn voorgeschreven.
Voor beroepsconsuls gelden in Nederland de volgende rangen: adjunct vice-consul (vroeger aspirant-vice-consul), vice-consul, consul en consul-generaal, terwijl de onbezoldigde ambtenaren de titel van consulair agent, vice-consul, consul en consul-generaal voeren. De consulaire ambtenaren, zowel de bezoldigde als de onbezoldigde, behoren in vele landen, waaronder Nederland en België, tezamen met de diplomatieke en handelsdiplomatieke ambtenaren tot het personeel van de buitenlandse dienst. Hun benoeming geschiedt (in Nederland, voor zover zij aan het hoofd van een consulaire post zullen staan) door het staatshoofd bij een zgn. (consulaire) commissie, patent of lettre de provision, aan wijzende naam, rang, standplaats en ambtsgebied van de benoemde. De consulaire ambtenaren kunnen hun ambt eerst aanvaarden, nadat zij door de regering van het land, waar zij hun werkzaamheden zullen uitoefenen, zijn erkend en toegelaten.
Men noemt dit het verlenen van exequatur (in Turkije berat). Te allen tijde kan deze regering een verleend exequatur intrekken. In het genoemde dagblad Ec. Voorlichting worden regelmatig de namen gepubliceerd van de buitenlandse consulaire vertegenwoordigers in Nederland, alsmede hun rang, standplaats en adres.
Als bijlage van dit dagblad geeft het ministerie van Buitenlandse Zaken periodiek een „Volledige lijst der Nederlandse diplomatieke en consulaire ambtenaren” uit. Daarin vindt men tevens de verschillende ambtsgebieden omschreven. De consulaire ressorten zijn vastgesteld bij het K.B. van 19 Nov. 1926 (Stbl. no 384), sindsdien herhaaldelijk gewijzigd. Sinds half Febr. 1948 (K.B. van 21 Jan. 1948, Stbl. no I 25) heeft de minister van Buitenlandse Zaken de bevoegdheid de consulaire ressorten vast te stellen.
Somtijds bezit een mogendheid in een andere staat geen eigen consulaire vertegenwoordiging. In dat geval kan zij de bescherming van de belangen van haar onderdanen opdragen aan een derde staat, die aldaar wel consulaire posten heeft gevestigd. Zo heeft België sinds het van kracht worden van de Belgisch-Luxemburgse Economische Unie op 1 Apr. 1922 de consulaire vertegenwoordiging van Luxemburg in het buitenland op zich genomen; voordien verrichtte Nederland die taak (z voorts beschermelingschap). Bij of voorafgaand aan het uitbreken van een oorlog worden de tussen partijen bestaande consulaire betrekkingen, evenals de diplomatieke betrekkingen verbroken.
De bescherming van de belangen van de onderdanen van elk der oorlogvoerende landen wordt dan meestal aan een bevriende mogendheid opgedragen, die die werkzaamheid dan door haar eigen consulaire en diplomatieke vertegenwoordigers laat uitoefenen. Tijdens Wereldoorlog I heeft Nederland deze taak voor verschillende landen op zich genomen (z diplomatie en capitulatie 2).
De consuls hebben tegenwoordig in de meeste staten geen diplomatieke bevoegdheden meer, noch de voorrechten der diplomaten; in sommige landen is dit echter wel het geval en voorts in het algemeen in die landen, waar het van minder belang is een gezantschap te onderhouden, doch waarmede het toch wenselijk is in enige diplomatieke betrekking te staan; de bijzondere bevoegdheden en voorrechten berusten dan op het diplomatieke karakter van hun functie. Verder kan de beroepsconsulaire ambtenaar op enkele, gedeeltelijk op verdrag, gedeeltelijk op gewoonterecht gebaseerde voorrechten aanspraak maken. Deze voorrechten beperken zich uitsluitend tot zijn persoon en worden niet, zoals de diplomatieke voorrechten, uitgebreid over zijn gezin en personeel. Een der voornaamste consulaire voorrechten is dat van vrijdom van belastingen, mits op voet van wederkerigheid en met uitzondering van de grondbelasting.
Tot de bevoegdheden van de consulaire ambtenaren behoort ook het recht om de vlag (met wimpel) van het land, dat zij vertegenwoordigen, te voeren en om boven de buitendeur van woning of bureel een schild te plaatsen, voorzien van het wapen en de naam van hun land en van de rang van hun consulaire missie.
MR L. V. LEDEBOER
Lit.: A. M. Joekes, Schets van de bevoegdheden der Ned. consuls (Leiden 1911); I. Stewart, Consular privileges and immunities (New York 1926); C.
J. E. Bosmans, Ned. consulaire wetgeving (‘s Gravenhage 1927); J. L.
F. van Essen, Ontwikk. en codificatie van de diplom, voorrechten (Arnhem 1928); A. Heyking, La théorie et la pratique des services consulaires (Recueil des Cours de l'Acad. de Droit intern, de la Haye, dl 34; Paris 1931); A. H. Feller en M.
O. Hudson, A collection of the diplomatic and consular laws and regulations of various countries (2 dln, Washington 1933); J. Irizarry y Puente, Traité sur les fonctions internationales des consuls (Paris 1937); G. V.
Jordan, Vorrechte und Befreiungen der Konsuln (Würzburg 1938); A. Verdier, Manuel pratique des consulats (3 dln, Paris 1946); W. M. Franklin, Protection of Foreign Interests.
A Study in Diplomatic and Consular Practice (Washington 1947).
Het statuut van de consulaire ambtenaren is in BELGIË geregeld door het Besluit van de regent van 16 Oct. 1946, waarbij het reglement der buitenlandse diensten van het ministerie van Buitenlandse Zaken en Buitenlandse handel is bepaald. Onder de consulaire ambtenaren treft men aan de vice-consuls van eerste en tweede klasse, de consuls, de consuls-generaal van eerste, tweede en derde klasse. Deze ambtenaren zijn de vertegenwoordigers door de regering in een vreemd land benoemd ter waarneming van de nationale handelsbelangen. Zij houden toezicht op de uitvoering van de handelsverdragen en moeten de regering in kennis stellen met al wat op de nationale handel betrekking kan hebben.
De Belgische consulaire dienst is samengesteld eensdeels uit niet bezoldigde leden, die niet noodzakelijk van Belgische nationaliteit moeten zijn en een ander beroep mogen uitoefenen en anderdeels uit beroepsambtenaren die uitsluitend van de Belgische regering afhangen, door haar worden bezoldigd en van Belgische nationaliteit moeten zijn.
Luidens art. 8 van voormeld Besluit van 16 Oct. 1946 hangen alle ambtenaren van de consulaire diensten af van de diplomatieke zending geaccrediteerd in het land waar zij hun standplaats hebben.
PROF. DR A. MAST
Lit.: Maurice Costermans, Agents diplomatiques, Les Novelles, Lois politiques et administratives, II; De Garcia, Guide pratique des agents politiques du Ministère des Affaires étrangères.
Consulaire rechtspraak
is die, welke in een land door consulaire ambtenaren van een vreemde mogendheid over hun landslieden met uitdrukkelijk (internationaal verdrag) of stilzwijgend goedvinden van de regering van dat land wordt uitgeoefend. De consulaire bevoegdheid tot rechtspraak kan men onderscheiden in:
1. algemene consulaire rechtsmacht;
2. beperkte consulaire rechtsmacht en
3. scheidsrechtelijke werkzaamheid.
Algemene consulaire rechtsmacht is de algemene bevoegdheid van consulaire ambtenaren om recht te spreken over hun landgenoten. Zij komt de consulaire ambtenaren toe in enkele Oosterse, zgn. capitulaire landen, waar meestal op grond van verdragen hun landgenoten aan de rechtspraak van het land van vestiging zijn onttrokken. Nederland oefent dit recht nog uitsluitend uit in het Saoedi-Arabisch Koninkrijk en in het imanaat Yemen. De consul-generaal te Djeddah is de voor deze landen aangewezen consulaire rechter.
De geschiedenis van deze algemene consulaire rechtspraak, welke tegenwoordig veel van haar belang heeft verloren, loopt geheel parallel met die der capitulaties, waarop zij ook gegrond is (z: capitulatie).
Beperkte consulaire rechtsmacht is de bevoegdheid om eigen rechtspraak door middel van consulaire ambtenaren uit te oefenen in slechts enkele soorten geschillen in het bijzonder in de geschillen tussen de reder of kapitein en de schepelingen i.z. de uitvoering van de arbeidsovereenkomst. Voor Nederland vindt deze bevoegdheid der consulaire ambtenaren haar grondslag in art. 6, onder iste, der Consulaire Wet en in verschillende bepalingen van het W.v.K.
Scheidsrechterlijke werkzaamheid oefent de consulaire ambtenaar uit, wanneer hij op verzoek van partijen als scheidsman uitspraak doet in hem voorgelegde geschillen. Ten aanzien van de Nederlandse consulaire wetgeving geldt, dat de consul bevoegd is als scheidsman in hoogste ressort uitspraak te doen: a. in geschlilen tussen Nederlandse onderdanen, die zich binnen zijn ressort bevinden, mits ze bevoegd zijn tot het aangaan van dading of compromis en het onderwerp van het geschil daarvoor vatbaar is (art. 6, 2°, Consulaire Wet); b. in geschillen betreffende gage of in het algemeen de nakoming van verbintenissen tussen de schipper en de leden der bemanning of de passagiers van Nederlandse koopvaardijschepen (art. 6, 30, van die wet).
In vele landen is algemene of meer beperkte consulaire rechtspraak in gebruik geweest, maar bij het tot ontwikkeling komen van eigen behoorlijke rechtspraak werd de druk van deze inbreuk op de souvereiniteit steeds sterker gevoeld, vooral wanneer slechts één der partijen vreemdeling is en de ander een onderdaan van de landsoverheid. Vrijwel overal rees er dan ook verzet tegen. Ook voor de vreemde staat zijn aan de consulaire rechtspraak vele bezwaren verbonden. De consulaire ambtenaren, meestal geen juristen, zien zich geplaatst voor een taak, welke hun krachten veelal te boven gaat.
Intussen, pas wanneer de rechtsbedeling in capitulaire landen zich over de vreemdelingen kan uitstrekken en op zodanig peil staat, dat dezen er zich met vertrouwen aan kunnen onderwerpen, is het mogelijk de consulaire rechtspraak op te heffen. In zeer vele landen is dat ook reeds gebeurd.
Voor Nederland berust de consulaire rechtsmacht op de Consulaire Wet van 25 Juli 1871, Stbl. no 91, sindsdien herhaaldelijk gewijzigd. Zij is behandeld in hoofdstuk III van die wet in een 150-tal artikelen.
MR L. V. LEDEBOER
Lit.: A. M. Joekes, Schets van de bevoegdh. der Ned. consuls (Leiden 1911); J. W.
H. Ferguson, De rechtspositie van Nederlanders in China (s-Gravenhage 1925); C. J. E.
Bosmans, Ned. consulaire wetgeving (’s-Gravenhage 1927); A. Heyking, La théorie et la pratique des services consulaires, in de Recueil des cours (de l’Académie de droit international XXXIV (Paris 1930, IV); Y. Tchen, De la disparition de la juridiction consulaire dans certains pays d’orient (Paris 1932); J. W.
Th. Cohen Stuart, De ontwikkeling van de rechtsmacht der Ned. consuls van 1911 tot 1931 (in Themis, 1933, 1ste stuk); H. H. W. Wolff, Konsulargerichtsbarkeit und gemischte Gerichte in Aegypten (Stuttgart 1938).
Consulaire verslagen en berichten
is de naam voor de verzameling van verslagen, door de Nederlandse consuls in het buitenland opgemaakt en bij de Nederlandse regering ingediend. Zij vormen een rijke kenbron van de toestand in vrijwel alle landen ter wereld en zijn zowel voor de handel als de wetenschap van groot belang. Tot 1937 werden zij sinds 1901 gepubliceerd als bijlage bij het tot dat jaar verschijnende weekblad Handelsberichten, een officiële uitgave, daarna als bijlage tot de publicatie Economische Voorlichting; thans worden ze jaarlijks verzameld onder de titel Economische Verslagen van Nederlandsche diplomatieke en consulaire ambtenaren.
Consulaire wet
van 25 Juli 1871, Stbl. no 91 (laatstelijk gewijzigd bij wet van 29 Juni 1925, Stbl. no 308) regelt de bevoegdheid van de consulaire ambtenaren tot het opmaken van burgerlijke akten en de consulaire rechtsmacht. Aan consulaire ambtenaren kunnen de volgende bevoegdheden worden opgedragen:
1. het opmaken van akten van de burgerlijke stand;
2. het opmaken van andere burgerlijke akten, welke rechtskracht hebben als authentieke akten (bijv. notariële akten);
3. het uitoefenen van rechtsmacht, daaronder begrepen het verrichten van buitengerechtelijke handelingen, naar Nederlandse wetten in burgerlijke zaken opgedragen aan de arrondissementsrechtbanken, aan de presidenten van deze of aan de kantonrechters;
4. het uitvaardigen van reglementen.
Volgens art. 1 der wet kunnen alleen die consulaire ambtenaren deze bevoegdheden uitoefenen, die daartoe aangewezen zijn bij Algemene Maatregel van Bestuur. Deze algemene maatregel is vastgesteld bij K.B. van 19 Nov. 1926. Stbl. no 384, laatstelijk gewijzigd bij K.B. van 15 Aug. 1946 Stbl. G 212.
Een volledig overzicht van de bevoegdheden der Nederlandse consulaire ambtenaren, ontleend aan het K.B. van 1926, zoals het is gewijzigd, vindt men in een publicatie van 29 Juli 1946, opgenomen in de Staatscourant no 146 van die datum. De namen en ressorten der consulaire ambtenaren zijn opgenomen in een driemaandelijks verschijnende publicatie en worden voorts jaarlijks in de Staatsalmanak vermeld. Voor de uitoefening van rechtsmacht z hierboven consulaire rechtspraak.
Het uitvaardigen van reglementen is geregeld bij de Consulaire Reglementenwet van 19 Mrt 1913 Stbl. no 101, houdende vaststelling van enige bevoegdheden van de consuls en diplomatieke ambtenaren in enkele staten en het geven van enige voorschriften voor de toepassing van de aldaar geldende regelingen. Het K.B. van 10 Dec. 1914, Stbl. no 555 (gewijzigd bij K.B. van 22 Juli 1943, Stbl. D 22), bevat uitvoerige voorschriften op grond van deze wet.
Lit.: C. J. E. Bosmans, Ned. consulaire wetgeving.
Tekstuitg. van wetten en besluiten betreff. den consulairendienst met aanteek. en een alphab. register (1927).