is een ziekte, welke vrij algemeen verbreid is in tropische en subtropische gebieden, in het bijzonder in landen, waar geslepen rijst het hoofdvoedsel vormt. De eerste mededelingen er over stammen dan ook van de Oostindiëvaarders in het begin der 17de eeuw, die de beri-beri in Nederlands Oost-Indië, Voor-Indië en Brazilië hebben waargenomen.
Van wat later tijd zijn de berichten over het voorkomen van de ziekte in Japan, waar aan het einde van de 17de eeuw de gepolijste rijst als dagelijks voedsel in zwang kwam. De voornaamste streken, waar beri-beri tegenwoordig, dikwijls epidemisch, wordt waargenomen, zijn Z.O.-Azië, de Philippijnen, de Indische eilanden, geheel Japan, Voor- en Achter-Indië, Afrika aan de oost- en westkust en de daarvoor gelegen eilanden. In Amerika komt beri-beri bijna uitsluitend in Brazilië voor. Op zichzelf staande gevallen kunnen overal, o.a. in havensteden, worden aangetroffen.De verschijnselen, welke het ziektebeeld kenmerken, zijn van verschillende aard; men kent nl. stoornissen in hartswerking en bloedsomloop; het ontstaan van oedeem* en de gevolgen van aandoeningen van de sensibele en motorische zenuwen, nl. vermindering van het gevoel, bewegingsstoornissen en atrophie* van het spierstelsel. Naarmate een dezer groepen van symptomen meer op de voorgrond treedt, heeft men verschillende vormen van beri-beri onderscheiden.
Gewoonlijk begint de ziekte geleidelijk. Door grote lichamelijke inspanning (geforceerde marsen, bergbestijgingen), tijdens infectieziekten, na operaties e.d. kunnen de verschijnselen van beriberi plotseling in hevige mate uitbreken: de lijder klaagt in het begin over een zwaar en moe gevoel in de benen, onzekere gang, kramp in de kuitspieren, welke het lopen zeer bemoeilijkt, en over prikkelingen of gevoelloosheid in de huid van de benen. Daarbij is hij snel buiten adem, heeft last van hartkloppingen en een vol gevoel in de buik, veelal met pijn in de leverstreek. De eetlust is gering, de ontlasting traag. Wordt de patiënt nu niet grondig behandeld, dan kunnen de symptomen zich in verschillende richting verder ontwikkelen. Op verstoring van de normale verhoudingen in de bloedsomloop wijzen verschillende bevindingen aan hart en vaten.
Onder de verschijnselen der beri-beri wordt bijna nooit het oedeem, de vermeerderde vochtrijkdom der weefsels, gemist. Meestal treft al dadelijk het enigszins opgeblazen gelaat van de lijder; bij nader onderzoek blijkt ook, weliswaar soms geringe, waterzucht aan de benen, aan de rug enz. te bestaan. Dikwijls wordt in de sereuze holten eveneens te veel vrij vocht aangetroffen. Het vocht bevindt zich niet uitsluitend in de weefselspleten, ook de spiervezels zijn door vochtopneming dikker geworden. Overwegen de verschijnselen van oedeem, dan spreekt men van de natte vorm van beri-beri.
De afwijkingen in het zenuwstelsel, die naast de circulatiestoornissen het meest op de voorgrond treden, betreffen zowel het sensibele als het motorische deel. De gevoelsstoornissen zijn van wisselende intensiteit; men heeft te maken met een vermindering van tast- en pijngevoel {hypaesthesie), die vrijwel nooit tot een volkomen gevoelloosheid wordt. Men vindt deze gewoonlijk op symmetrische plekken aan de benen, aan vingers, handen en armen, op de buik en soms om de mond. De huid van de benen wordt meestal het eerst getroffen; bij genezing vindt men daar nog het langst afwijkingen. De stoornissen in de beweeglijkheid zijn, met uitzondering van krampen in de kuitspieren, verlammingen. Zij beginnen, evenals de sensibiliteitsvermindering, in de benen.
Ook kunnen contracturen ontstaan, weer het gemakkelijkst in de voeten en tenen, waardoor het lopen zeer moeilijk wordt. Deze vorm van beri-beri heet de droge.
De ontwikkeling van onze kennis over de oorzaken der beri-beri behoort tot de merkwaardigste delen van de geschiedenis der geneeskunde. Het zijn vnl. Nederlandse onderzoekers geweest, die op dit gebied baanbrekend werk hebben gedaan. Het inzicht, waartoe de studie over de aetiologie der beri-beri geleid heeft, dat een ziekte kan ontstaan door gebrek aan een bijzondere stof in de voeding, heeft ons ook andere ziekten als gevolgen van ontoereikende opneming van dergelijke bijzondere voedselbestanddelen (tegenwoordig vitamines genoemd) leren kennen (z avitaminose) en tot een doelmatige geneeswijze en vooral tot maatregelen ter voorkoming van die ziekten geleid.
In 1886 vertrokken Pekelharing en Winkler in opdracht van de Nederlandse regering naar Indië om — met Eykman als assistent —- een onderzoek in te stellen naar de aard en de oorzaken van de beri-beri. Aanvankelijk zijn zij tot het besluit gekomen met een infectieziekte te doen te hebben; om die reden bevalen zij desinfectie als het enige en afdoende middel aan. Deze theorie heeft echter slechts een korte levensduur gehad. Men kon bij hernieuwde pogingen de beschuldigde ziekteverwekker niet terugvinden; niemand minder dan Robert Koch moest op grond van zijn onderzoekingen in Indië de infectietheorie verwerpen.
Vruchtbaarder was de gedachte, dat de beriberi met de voeding zou samenhangen. De ziekte toch werd vnl. gevonden onder de gevangenen, in het leger, op de vloot, onder koelies of bij de armere bevolking, bijv. in Japan, die plotseling groepsgewijze konden worden aangetast. Vooral in die categorieën, waarvoor geslepen rijst het hoofdvoedsel uitmaakt en die door omstandigheden geen bijvoedsel konden nemen, bleek het aantal zieken zeer groot te zijn. In Japan zag men de beri-beri onder matrozen en soldaten en in de gevangenissen verdwijnen, nadat het rantsoen zodanig was veranderd, dat geslepen rijst niet langer het hoofdbestanddeel vormde. Het verband tussen voeding en beri-beri heeft men zich op verschillende manieren voorgesteld. Sommigen namen een vergiftiging of intoxicatie aan, anderen achtten de ziekte een gevolg van gebrekkige voeding.
De opvatting der beri-beri als een avitaminose vindt haar oorsprong in de klassieke waarneming van Eykman, bij het voortzetten van het door Pekelharing en Winkler begonnen onderzoek in Indië gedaan, dat kippen, die uitsluitend met geslepen rijst gevoederd werden, eigenaardige verlammingsverschijnselen gaan vertonen, terwijl ongepelde rijst geen ziekte teweegbracht. Nader onderzoek van de gestorven dieren stelde als oorzaak een degeneratie van de perifere zenuwen, de daarbij behorende cellen in het ruggemerg en van de spieren vast. Eykman heeft dit ziektebeeld bij de hoenders, dat zeer gelijkt op de zenuwafwijkingen bij de lijders aan beri-beri, polyneuritis gallinarum genoemd. Hij meende, dat het veroorzaakt werd door een giftig product, dat micro-organismen in de rijst deden ontstaan (intoxicatie). In 1896 maakte Vorderman, voortbouwend op de waarneming van Eykman, het resultaat van een onderzoek over Het verband tussen de aard der rijstvoeding en het voorkomen van beri-beri in de gevangenissen op Java en Madoera bekend, waaruit duidelijk bleek, dat beri-beri veel minder frequent voorkwam in inrichtingen, waar volkomen ongepelde, zgn. rode, rijst verstrekt werd, dan daar, waar witte rijst het hoofdvoedsel vormde. Behalve het zilvervlies van de rijstkorrels, kan, zoals Grijns in 1901 bevond, ook het gebruik van andere voedingsmiddelen, o.a. katjang idjoe, beri-beri genezen en voorkomen.
Hoewel met deze ervaringen geen beslissing was gevallen over de juiste oorzaak van de beri-beri, waren zij bruikbaar om maatregelen tegen de ziekte te nemen. Verstrekken van rijst met het zilvervlies, variatie in het voedsel (tarwebrood, gerst e.d., ter gedeeltelijke vervanging van de rijst), katjang idjoe, e.a. deden het aantal gevallen van beri-beri plotseling sterk afnemen.
De ontdekking van Eykman, dat beri-beri experimenteel bij vogels kan worden opgewekt, heeft het onderzoek naar de stof, die de genezende en voorkomende werking bezit, zeer vergemakkelijkt. Bij pogingen om dit principe te isoleren, ging men uit van schillen van rijstkorrels of van gist, welke, zoals inmiddels gebleken was, eveneens een rijke bron van vitamine B zijn. De stof, die in staat is om de beri-beri te voorkomen en te genezen, is in water oplosbaar en gaat bij het uittrekken van de rijstbasten in oplossing; daaruit kan men haar aan zure klei adsorberen. Dit praeparaat, acid clay, werd in Indië ter voorkoming en genezing van beri-beri gebruikt.
In 1926 gelukte het aan B. C. P. Jansen en W. F. Donath de werkzame stof in kristallijne vorm af te zonderen; 10 jaar later werd de chemische structuur opgehelderd door R.
R. Williams en weldra was ook de synthese mogelijk. Thans gebruikt men uitsluitend synthetische praeparaten. De stof werd vitamine B1} antineuritisch vitamine, aneurine oithiamine genoemd; de laatste naam (afkorting van thiaminechloride hydrochloride) is in Amerika officieel aanvaard.
De behandeling van beri-beri bestaat in hoofdzaak uit de toediening van grote doses thiamine door inspuiting in een ader of in spieren en in tabletvorm door de mond en uit verbetering van de voeding. Bij tijdige herkenning en goede behandeling volgt meestal een vlot herstel, maar zijn er eenmaal belangrijke zenuwdegeneraties, dan vergt de genezing veel tijd.
Onder bepaalde omstandigheden komen atypische, onvolledige vormen van beri-beri voor. Als zeilschip-beri-beri heeft men een ziekte beschreven, die tot de beri-beri-groep behoort en die vooral in de periode 1890-1910 onder bemanningen van zeilschepen, die niet afkomstig waren uit landen, waar beri-beri inheems is, werd waargenomen. Vooral Axel Holst heeft de samenhang van die ziekte met de voeding aangetoond. Veranderingen in de voorschriften voor de verplichte rantsoenen, waardoor tarwebrood en vlees uit blik in plaats van pekelvlees verstrekt moesten worden, hebben de scheepsepidemieën geheel doen verdwijnen. Op de moderne stoomschepen, waar de gelegenheid tot het goed conserveren van het voedsel beter is, en waarmee korter durende reizen gemaakt worden, wordt de scheeps-beri-beri practisch niet meer gezien.
DR. J. VAN NIEKERK
DR H. J. VTERSMA
Lit.: J. Shimazono, Beri-beri in Avitaminosen (Berlin 1927); Medical Research Gouncil, Special Report Series no 167, Vitamins: a survey of present knowledge (London 1932); K. F. Wenckebach, Das Beriberiherz (Berlin-Wien 1934); R. R. Williams and T.
D. Spies, Vitamin Bj (Thiamine) and its use in medicine (London 1938); W. Stepp c.s., Emahrungslehre (Berlin 1939); Ph. H. Manson-Bahr, Tropical Diseases (London-Toronto-Melbourne-Sydney 1945, i2th ed.).