van 10 Apr. 1869, Stbl. 65, zoals die later is gewijzigd, regelt het begraven van lijken, de begraafplaatsen en de begrafenisrechten. Art. i stelt voorop: ,,Elke overleden persoon en elk doodgeboren kind wordt in een gesloten kist begraven op een begraafplaats, overeenkomstig deze wet aangelegd of volgens de overgangsbepalingen van deze wet toegelaten.” Daardoor is in strijd met de wet enerzijds het vroeger gebruikelijke begraven in kerken, waartegen om gezondheidsredenen sinds het einde van de 18de eeuw werd geijverd, en anderzijds de lijkverbranding.
Bij twee arresten van 1 Mrt 1915 W 9795 heeft de Hoge Raad uitgemaakt dat de wet begraven voorschrijft; dat crematie geen „begraven” is en dus ongeoorloofd, maar dat niemand door de wet met de verplichting tot laten begraven is belast en bij crematie dan ook niemand kan worden gestraft. Daardoor is de toestand ontstaan, dat lijkverbranding, die op voor hen eerbiedwaardige gronden door velen wordt gewenst, dagelijks voorkomt, maar in strijd met de wet wordt geacht. Die toestand vereist uiteraard een wettehjke voorziening die wèl is beproefd (een wetsontwerp is ingediend in 1919) maar niet is tot stand gekomen. Laatstelijk op 20 Nov. 1947 heeft de ministervanBinnenlandse Zaken haar tot later verschoven. Gevolg was, dat waar een wet sprak van vergoeding van begrafeniskosten (bijv. de Ongevallenwet-1921) (crematiekosten daaronder niet worden begrepen — tijdens de bezetting is hierin verandering gebracht — en dat men niet is durven komen tot het oprichten van nieuwe crematoria naast het bestaande op Westerveld te Velzen (men zie voor een mislukte poging te Rotterdam het K.B. van 1 Oct. 1919 Stbl. 587 tot vernietiging van een besluit van die gemeente om aan de Vereniging voor facultatieve lijkverbranding een terrein in erfpacht te geven). Enige jaren geleden heeft men echter toch besloten tot het oprichten van een tweede crematorium te Zwolle, aan welk besluit door de omstandigheden echter nog geen uitvoering is gegeven. De vraag is, wat er verder mee zal geschieden.Enkele afwijkingen van het begraven op een begraafplaats zijn toegestaan. Zo kan men, met verlof van B. en W., van wier beslissing in twee instanties beroep mogelijk is, op zijn grond, mits op een afstand van meer dan 50 m van elke bebouwde kom, een familiegraf maken. Voorts kan op wens van den overledene of zijn nabestaanden, een lijk worden ontleed of bewaard, indien de burgemeester of de Commissaris der Koningin daartoe verlof geeft en is een speciale regeling getroffen voor lijken, die, in staat van ontbinding verkerende, niet vervoerd kunnen worden en voor lijken van personen die aan boord van op zee zijnde schepen zijn overleden. Het normale geval is echter bijzetten op een begraafplaats. Daartoe is verlof nodig van den ambtenaar van de burgerlijke stand, dat niet wordt verleend dan na overlegging van een schriftelijke verklaring van overlijden, afgegeven doorden behandelenden of den met de doodschouw belasten geneesheer. Indien er aanduidingen zijn van een gewelddadige dood, moet gerechtelijke schouwing voorafgaan.
Geen begraving geschiedt (behoudens ontheffing) vroeger dan 36 uur of later dan op de vijfde dag na het overlijden. Plaatselijke verordeningen regelen hetgeen in het belang der openbare orde en gezondheid bij het overbrengen naar de begraafplaats moet worden in acht genomen. In geval van overlijden aan bepaalde besmettelijke ziekten gelden speciale regels. Wordt voor de begrafenis niet gezorgd door de nabestaanden of een armbestuur, dan voorziet de burgemeester er in.
In het algemeen moet elke gemeente ten minste één algemene begraafplaats hebben. Voor het aanleggen van een bijzondere begraafplaats is verlof van het gemeentebestuur nodig, dat, geldt het een kerkelijke begraafplaats, niet wordt geweigerd dan als de plaats niet aan de eisen der wet voldoet. Met name is wettelijk vereiste, dat de begraafplaats op althans 50 m van een bebouwde kom blijft. Bij uitbreiding van een bestaand kerkhof kunnen Gedep. Staten na een bepaalde procedure daarvan dispensatie verlenen. Omgekeerd worden, niet dan met verlof van Gedep.
Staten, de gezondheidsorganen gehoord, binnen die afstand van een kerkhof gebouwen opgericht of putten gegraven. Een algemene begraafplaats moet althans tienmaal de oppervlakte beslaan, nodig voor de vermoedelijk per jaar te begraven lijken. De graven moeten ten minste 0,3 m van elkaar verwijderd blijven.
MR DR A. L. SCHOLTENS
In BELGIË bepaalt het art. 77 van het B.W., dat geen teraardebestelling mag plaats hebben zonder een op ongezegeld papier en kosteloos afgegeven verlof van den ambtenaar van de burgerlijke stand, die het echter niet mag afgeven, dan na zich naar de overleden persoon te hebben begeven om zich van het overlijden te vergewissen, en eerst 24 uren na het overlijden, behalve in de door de politieverordeningen voorziene gevallen.
De kerkhoven zijn eigendom van de gemeenten, en elke burger heeft derhalve het recht, welke zijn godsdienstige overtuiging ook zij, op een openbaar kerkhof begraven te worden. De graven mogen niet geroerd worden dan na verloop van vijf jaren nadat er het laatst een lijk in geplaatst werd. Wanneer het kerkhof groot genoeg is, kunnen vergunningen tot het oprichten van grafkelders verleend worden. Door deze vergunning neemt het gemeentebestuur de verplichting op zich om gedurende een bepaalde, of zelfs onbepaalde tijd geen andere teraardebestelling op deze plaats meer toe te laten. Deze verbintenis ontneemt echter aan de gemeentelijke overheid het recht niet om, als het nodig blijkt, de kerkhoven aan hun bestemming te onttrekken, maar dan moet zij op het nieuwe kerkhof een plaats van gelijke grootte aan de vergunninghouders afstaan.
Het decreet van 23 PrairialXII kent uitdrukkelijk aan de enkelingen het recht toe om zich op hun eigendom te doen begraven, onder voorwaarde echter dat deze eigendom zich op de vereiste afstand van de stad of de dorpskom bevindt, en dat de gemeentelijke overheid in deze begraving toestemt. Zo werd de Vlaamse schilder Emiel Claus te Astene in de tuin zijner villa begraven. Bij datzelfde decreet van Prairial is in België, evenals in Nederland, het begraven in de kerken verboden.
Door de wet van 21 Mrt 1932 is de lijkverbranding in België toegelaten. Deze wet voorziet in de oprichting van particuliere of intercommunale verenigingen tot het bouwen van lijkverbrandingsovens, waar de lijken zullen kunnen verast worden en de as der doden in urnen bewaard.
Tot de lijkverbranding mag slechts overgegaan worden na machtiging door den ambtenaar van de burgerlijke stand van de plaats van het overlijden, en op vertoon van de volgende stukken: 1. een schriftelijke aanvraag van een lid der familie of van elke andere persoon gerechtigd om voor de lijkplechtigheid te zorgen; 2. een akte, uitgaande van de overledene en inhoudende zijn uitdrukkelijke wil om zijn stoffelijk overschot te doen verbranden; 3. een verklaring van den behandelenden geneesheer, waarbij wordt bevestigd dat er geen tekenen of blijken van gewelddadige dood aanwezig zijn; 4. het verslag van een beëdigden geneesheer, aangewezen door den ambtenaar van de burgerlijke stand, om de oorzaken van het overlijden na te gaan en dat het verslag van den behandelenden geneesheer bevestigt. De machtiging moet verleend worden binnen 24 uur na het indienen van de aanvraag met bijgevoegde stukken, behalve wanneer zich een geschil voordoet omtrent 1. of 2.; dan beslist de rechter in kort geding. Is evenwel wat 3. of 4. betreft geen gunstig verslag geleverd geworden, dan weigert de ambtenaar van de burgerlijke stand de machtiging en zendt alle stukken naar den procureur des konings die ook het afmaken van een omstandig procesverbaal laat overgaan (art. 81 B.W.) en eventueel de lijkschouwing gelast.
PROF. DR A. KLUYSKENS