Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 05-01-2022

Bedrijfstelling

betekenis & definitie

is een statistische opneming door middel van vragenlijsten met het doel een kwantitatieve beschrijving te geven van de structuur van het bedrijfsleven.

Enerzijds is een bedrijfstelling wel te onderscheiden van een beroepstelling, anderzijds van een productietelling. Een bedrijfstelling richt zich tot de organen in de maatschappij met een economische functie (bedrijven), een beroepstelling daarentegen tot de individuen. Een bedrijfstelling bepaalt zich tot vragen betreffende het economisch apparaat, zodat gegevens betreffende de prestatie, d.w.z. productie en omzet buiten beschouwing blijven. Indien bedrijfstellingen gecombineerd voorkomen met productietellingen leidt zulks meestal tot een beperking van het aantal bedrijven, dat in de statistiek wordt opgenomen. Een bedrijfstelling beoogt juist een totaalbeeld te geven volgens een uniform schema. Daar echter voor de agrarische sector andere kenmerken bepalend zijn voor een juist structuurbeeld, wordt deze meestal opgenomen in een afzonderlijke landbouwtelling.

Van de in andere landen van Europa gehouden bedrijfstellingen worden hier de belangrijkste genoemd :

Duitsland 1875, 1882, 1895, 1907, 1925, 1933, 1939;

Frankrijk 1896, 1906;

Denemarken . . . 1897, 1906, 1914, 1925, 1935;

Hongarije .... 1899, 1901, 1904, 1906, 1910;

Oostenrijk .... 1902, 1930;

Zwitserland .... 1905, 1929, 1939;

Engeland 1908, 1925;

Italië 1911, 1927, 1937;

Turkije 1927.

In NEDERLAND heeft tot nu toe slechts eenmaal een algemene bedrijfstelling plaats gevonden. Reeds in 1899 kwam in de Centrale Commissie voor de Statistiek het plan tot het houden van periodieke bedrijfstel'ingen aan de orde, maar ondanks ernstige pogingen in 1901, 1907 en 1917, moest het tot 31 Juli 1930 duren voordat de wet op de bedrijfstelling tot stand kwam. De eerste telling werd gekoppeld aan de nde volkstelling van 31 Dec. 1930. Zij omvatte practisch het gehele niet-agrarische bedrijfsleven. Ingevolge de wet van 16 Mrt 1939 zou 31 Dec. 1940 de tweede telling plaats vinden en vervolgens een telling om de 10 jaar. Op 29 Mei 1940 werd deze telling echter evenals de 12de volkstelling uitgesteld, zodat thans waarschijnlijk eerst in 1950 de volgende zal worden gehouden.

Bedrijfskl assen Aantal

ondernemingen Aantal

vestigingen Aantal techn. eenh. Aantal pers. werkzaam in de vestigingen

I Aardewerk, glas, kalk, stenen i 032 i 114 i 341 39 715

II Diamant e.a. edelstenen 324 324 340 1 750

in Grafische bedrijven, fotografie 3 286 3 370 3 515 36 764

IV Bouw- en aanverw. bedrijven 40 503 40 612 4* 273 155 484

V Chemische nijverheid 2 280 2 415 2 559 23 822

VI Hout, kurk, stro 9 938 10 031 10 647 49 453

VII Kleding en reiniging . . ^ 28 527 28 777 30 364 105 043

VIII Kunstnijverheid 303 305 308 968

IX Leder, wasdoek, rubber 14 744 14 822 15 000 40 142

X Oer, steenkolen, turf i 274 i 310 ■ 369 53 794

XI/XIII Metaalnijverheid, scheeps-, rijtuigbouw 27 126 27 627 33 876 211 606

XIV Papier 727 744 i 174 18 504

XV Textielnijverheid i 274 i 335 1650 82143

XVI Gas en electriciteit 487 534 537 19 288

XVII Voedings- en genotmiddelen 23 126 23 701 26 448 192 588

Nijverheid 154 951 157 021 170 401 I 031 064

XIX Visserij en jacht 5186 5 195 5 280 17 664

r Winkels 97 481 105 398 152 992 251 730

\ Overige handel 70415 72 827 79 977 196 808

XXI Verkeer 61 328 66 832 74804 301 O53

XXII Bank- en Credietwezen i 460 2 135 2 141 26 646

XXIII Verzekeringswezen 549 661 661 II 259

XXIV Overige bedrijven 3 987 4 280 4248 39 014

Algemeen totaal 395 357 414 349 490 504 1 »75 238

Vestigingen met Aantal vestigingen in de nijverheid Aantal personen, daarin werkzaam

Absoluut In pet Absoluut In pet

i persoon 63 749 40,6 63 749 6,2

2 - 5 personen 70 748 45»i 203 253 19,7
6 - 10 „ ii 529 7,4 85 722 8,3

ii - 50 8537 5,4 181534 17,6

51-200 1928 i,2 179 574 17,4
201 - 500 „ 363 0,2 110 343 10,7
501 - 1000 „ 100 0,1 68 901 6,7

Meer dan 1000 personen 65 0,04 137 988 13,4

Personeelscategorieën In alle bedrijfsklassen W.o. in de nijverheid

Mannen Vrouwen Mannen Vrouwen

Bedrijfshoofden . . . . *

Medewerkende echtgenoten

Personeel in algemene dienst

Personeel in het eigenlijk bedrijf 401 013 562 314 999 785 513 45 >71

66 733
64391 196 854 162 330 139 145 977 551 091 ii 125 18 103 22 265 120 034

Totaal aantal personen 21 jaar

„ „ „ 21-49 jaar

„ „ ,, 50 jaar en ouder 239 312

i 002 200 260 577 121 977 208 OIO 43 162 162 809 562 534 134 194 79 201 81 882 10 444

Soorten van krachtwerktuigen In alle bedrijfsklassen W.o. in de nijverheid

Aant. krachtw. Vermogen in pk Aant. krachtw. Vermogen in pk

Primaire krachtwerktuigen

Electromotoren gedreven door gekochte stroom

Electromotoren gedreven door zelfopgewekte stroom . . . 17 323 212 734 46 500 2 489 678 i 150 279 596 845 13 758 174708 45874 2 369 650 961 335 591 307

De Nederlandse bedrijfstelling kent drie teleenheden:

1. de economische eenheid: de onderneming;
2. de ruimtelijke eenheid: de plaatselijke vestiging;
3. de technische eenheid of het bedrijfsonderdeel.

Het meest gebruikt wordt de vestigingsstatistiek, met uitzondering van de statistiek van het winkelbedrijf, waarvoor de technische eenhedenstatistiek het best kan worden geraadpleegd, aangezien daarin zijn opgenomen zowel de winkels die als hoofdbedrijf van een vestiging worden beschouwd als die welke als nevenbedrijf aan een niet-winkelbedrijf zijn verbonden. In de statistiek der ondernemingen zijn de vestigingen van één onderneming samengevoegd en wordt de onderneming gerubriceerd volgens het hoofdbedrijf.

De bedrijfsindeling van de bedrijfstelling volgens 21 klassen en 512 groepen heeft die van de beroepstellingen als uitgangspunt genomen en is, speciaal wat de handel betreft, aanzienlijk verfijnd. Behalve omtrent de aard van de bedrijven en de totale personeelsbezetting zijn o.a. gegevens verzameld betreffende enige personeelscategorieën, de krachtwerktuigen, de voer- en vaartuigen en de trekdieren, zomede de juridische vorm van de onderneming.

De gegevens zijn in 1930 langs twee wegen verzameld. Enerzijds via de loonlijsten ingevolge de Ongevallenwet-1921 voor zover het de verzekeringsplichtige betrof, anderzijds via een afzonderlijke telkaart voor de niet-verzekeringsplichtige (in het algemeen bedrijven zonder personeel); deze telkaart werd tegelijk met de volkstellingsformulieren aan de huizen afgegeven. Door het volgen van deze tweeslachtige methode, welke was gekozen om de werkgevers arbeid te besparen, heeft de bewerking vrij lang geduurd, vnl. ten gevolge van het uitschakelen van dubbeltellingen.

De uitkomsten zijn samengevat in een achttal publicaties van gezamenlijk ongeveer 1500 blz. folio. De samenvattende cijfers op blz. 455 zijn hieraan ontleend.

G. GOUDSWAARD

In BELGIË werden tot dusver zeven Bedrijfstellingen gehouden, nl. in de jaren 1846, 1866, 1886, 1910, 1926 en 1937. In 1947 had een nieuwe bedrijfstelling plaats. De tellingen waren telkens gecombineerd met een volkstelling, terwijl de bedrijfstellingen zowel op de nijverheid als op de landbouw betrekking hadden.

De eerste telling van 1846 stond onder de leiding van de Centrale Commissie voor de Statistiek, opgericht in 1841, waarvan Ad. Quetelet voorzitter was. De voorbereiding van de landbouw- en nijverheidstelling werd aan een aparte subcommissie opgedragen. Een proef werd genomen in de gemeente St-Jans-Molenbeek, waarbij bleek dat de formulieren onvolledig ingevuld werden uit vrees voor een verhoging der belastingen. Nochtans stond deze bedrijfstelling niet zozeer op de voorgrond en werd de hoofdaandacht aan de volkstelling gewijd. Tevens werd besloten de telling om de tien jaar te herhalen.

Na de voorbereiding volgde de uitvoering krachtens het K.B. van 30 Juni 1846. De resultaten van de landbouwtelling waren zeer goed en in 1850 bezat geen enkel land een zo uitgebreide documentatie op dit gebied. De toenmaals verzamelde gegevens hadden betrekking op het aantal exploitanten en hun personeel, op het loon van de dagloners, het aantal huisdieren, de omvang der landbouwondernemingen, met onderscheid tussen eigen en gepachte grond, de opbrengst van elke soort korenbezaaiing, de hoeveelheid verbruikt zaad, de verkoopprijs van de akkers en pachtprijzen, de verkoopprijs der producten. Deze resultaten werden bekomen door middel van de uitgebreide vragenlijsten. De nijverheidstelling was lang niet zo uitgebreid; zij gaf voor iedere nijverheid afzonderlijk aan: het aantal nijverheidsinrichtingen, het aantal werklieden, ingedeeld volgens leeftijd en geslacht, het bedrag der lonen (volwassenen enerzijds en kinderen anderzijds), het aantal en de aard der motoren, machines, getouwen en belangrijkste werktuigen. De huisarbeiders zijn niet vermeld. De resultaten werden bekendgemaakt in 1851.

De telling van 1856 was geen nijverheidstelling, maar uitsluitend een landbouwtelling, welke opnieuw gepaard ging met een algemene volkstelling. De landbouwtelling van 1856 had betrekking op de volgende inlichtingen: uitgestrektheid van de exploitatie; verdeling van de exploitaties per teelt; aantal huisdieren; opbrengst van de oogsten. Het college van Burgemeester en Schepenen in elke gemeente droeg zorg voor de uitvoering en elk Provinciaal Bestuur voor de ontleding en groepering der cijfers. In 1861 werden de definitieve uitslagen gepubliceerd.

De landbouw- en nijverheidstelling van 1886 heeft, wat de nijverheid betreft, geen bevredigende resultaten opgeleverd, zodat de Centrale Commissie voor de Statistiek besloot de verzamelde gegevens niet bekend te maken. Als redenen werden opgegeven, dat de gegevens te veel leemten vertoonden, om interessant te kunnen zijn, en dat de ingewonnen inlichtingen meestal verkeerd of onjuist waren en bijgevolg geen juist beeld van de werkelijkheid gaven. De oorzaken hiervan zijn vooral toe te schrijven aan de ingewikkelde manier van opstellen der telkaarten en aan de gebrekkige controle over het invullen. Over de overige nijver heidstellingen zijn door het Centraal Bureau van de Statistiek nog geen geschiedkundige gegevens verschaft, hoewel de publicaties hierover regelmatig voortgezet worden.

De resultaten van de voorlaatste telling van 1937 werden eerst in 1945 bekend gemaakt. Wat de nijverheid betreft zijn o.a. onderstaande gegevens verzameld: Telling van de industrieën met bezoldigd personeel, Indeling van de ambachten, Groeven, Metaalmijnen, Cokes- en brikettenfabricage, Steenkoolmijnen, Ijzerfabrieken, Nonferro-metaalfabrieken, Machines en Stoomketels, Electriciteitsproductie, Gasvoorziening, Accijnsplichtige producten, Suikerproductie, Zeevisserij, Werkloosheid, Werkstakingen, Uitsluitingen, Arbeidsongevallen, Fabrieks- en handelsmerken, Octrooien. Eveneens zijn de Handel, de Zeevaart, de Binnenvaart, de Financiële Instellingen en de Verkeersmiddelen in de economische en sociale telling van 1937 betrokken.

De handels- en nijverheidstelling van 31 Dec. 1947 had ten doel, statistische gegevens in te winnen omtrent de in België gelegen nijverheids- en handelsinrichtingen, de alleenstaande handarbeiders en handelaars, de aard van de uitgeoefende nijverheid of handel, de rechtsvorm, de omvang van het tewerkgesteld personeel, de sterkte van de drijfkracht, de wedden en lonen, betaald aan bedienden en werklieden.

Deze tellingen maken deel uit van twee onderscheiden onderzoeken in verband met de nijverheid:

a. de telling van de nijverheidsinrichtingen met bezoldigd personeel (bediende, werkman), dat niet aan huis werkt;
b. de telling van de door alleenstaande handarbeiders uitgeoefende ambachten, d.w.z. ambachtslieden die alleen werken of uitsluitend met niet-bezoldigd personeel (helpers) en eventueel met huisarbeiders.

Wat de wetgeving betreft, wordt de Regering bij de wet van 18 Dec. 1936 er toe gemachtigd, op door den koning te bepalen data, statistische tellingen te houden betreffende de demografische, economische en sociale toestand van het land, ten einde de regering op elk ogenblik de nodige gegevens te verschaffen om een inventaris van de economische toestand van het land te kunnen opmaken en om maatregelen te kunnen nemen tot aanwakkering van sommige takken der nationale bedrijvigheid en tot beperking van andere; tevens wordt de regering hierdoor in staat gesteld cijfermateriaal te verzamelen, om de omvang van de sociale problemen te kunnen peilen en de draagwijdte van de sociale wetten te beoordelen.

Particulieren, die de gevraagde inlichtingen niet verstrekken, zijn strafbaar met een geldboete van 10 tot 25 frank en een gevangenzitting van een tot drie dagen of met slechts één dezer straffen. Bovendien mogen de door de inlichtingplichtigen verstrekte gegevens enkel tot statistische doeleinden gebruikt worden en op generlei wijze tot fiscale doeleinden dienen.

PROF. PAUL MAHIEU

< >