Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 05-01-2022

Bedrijfssluiting

betekenis & definitie

is een beperking of vernietiging van de vrijheid van vestiging in een bepaalde tak van bedrijf. Beperking van deze vrijheid is dan aanwezig, indien voor nieuwe vestiging het vervuld zijn van zekere objectieve voorwaarden, zoals het bezit van zekere graad van bekwaamheid, van handelskennis, van kapitaalkracht, en/of de groei van de markt met enig duidelijk kenbaar percentage, is gesteld.

Vernietiging van deze vrijheid bestaat dan, indien voor nieuwe vestiging de toestemming vereist is van enige instantie, die daarbij naar goeddunken handelen kan. Hier horen dus ook die gevallen thuis, waarbij in schijn objectieve normen zijn gesteld, doch in werkelijkheid, door het manipuleren met deze normen de willekeur van de beslissende instantie de doorslag geeft.Bedrijfssluiting kan ontstaan door samenwerking der betrokken — eenmaal gevestigde — ondernemers. Veelal zal hierbij de hulp nodig zijn van een of enige belangrijke leveranciers, die voor dit doel een strategische positie innemen en door hun weigering tot verkopen het voor een nieuweling onmogelijk kunnen maken te slagen. Zo bestaat in NEDERLAND een samenwerking tussen de fabrikanten van radiotoestellen en de N.V.R.D., de Ned. Ver. van Radiodetaillisten, waarbij het lidmaatschap van deze vereniging als voorwaarde geldt om voor inkoop van radiotoestellen in aanmerking te komen. Ook uit andere branches zijn dergelijke stelsels bekend.

Bedrijfssluiting kan van de andere kant ontstaan op bevel, of met medewerking van de overheid. Van dit laatste vormt in Nederland de Vestigingswet-kleinbedrijf-1937 een illustratie, die aan de overheid het recht gaf, om voor nader aan te wijzen bedrijfstakken, op verzoek van het bedrijfsleven en in het algemeen belang zekere vestigingseisen te stellen betreffende handelskennis, vakbekwaamheid en kapitaalkracht. Als overgangsmaatregel kon een spertijd, een tijdelijk algehele bedrijfssluiting worden afgekondigd.

De Bedrijfsvergunningenwet-1938 schiep de mogelijkheid, om op verzoek van een of meer ondernemers uit de bedrijfstak in het algemeen belang de vestiging of uitbreiding van ondernemingen in de betrokken bedrijfstak te verbieden. De overheid was hierbij gerechtigd om te beoordelen in hoeverre de behoefte aan een bepaalde productiecapaciteit de bedoelde beperkingen wenselijk maakte.

Ook in de landbouwcrisispolitiek school een mogelijkheid tot bedrijfssluiting. Het Crisisorganisatiebesluit-1933 dat de mogelijkheid opende aan de toelating tot het lidmaatschap van een crisisorganisatie voorwaarden te verbinden, schiep de mogelijkheid in bepaalde gevallen de vestiging van nieuwe bedrijven te verhinderen, doordat men aan de toelating de eis verbond, dat de georganiseerde reeds in een bepaald basisjaar het betrokken bedrijf moest hebben uitgeoefend.

Zodra de overheid grondstoffen gaat toewijzen, export- en importquoten gaat verdelen eid.m. verwerft zij ook de gelegenheid om nieuwe vestigingen onmogelijk te maken, nl. door deze niet in het bestaande schema op te nemen.

Bedrijfssluiting is in vele gevallen een noodzakelijkheid geweest, waar de gemakkelijke entrée er toe leidde, dat de markt versplinterd werd in een al te groot aantal — en dus overheersend te smalle — deelmarkten.

Bekend is de overbezetting van de detailhandel. Echter tal van andere bedrijfstakken hadden eveneens met deze moeilijkheid te kampen. Hoge kosten per order wa en reeds het gevolg van de geringheid der omzetten, doch deze duurte werd nog in de hand gewerkt doordat de ondernemers probeerden hun omzet te vergroten door in eikaars debiet binnen te dringen, op te bieden in service, reclame te maken. Beperking of vernietiging van de vrijheid van vestiging is in zulke situaties veelal pas het halve werk. Sanering door rayonnering en beperking van service en reclame is een stap verder, doch vaak zal het nodig zijn een deel van de bestaande ondernemingen uit te kopen en de outillage aan haar oorspronkelijke bestemming te onttrekken.

Bedrijfssluiting veronderstelt veelal organisatie van bedrijfsgenoten, hetzij om uit eigen kracht de sluiting te effectueren, hetzij om de medewerking van de overheid te verwerven. Bedrijfssluiting heeft voorts de tendens de organisatie der ondernemers te verstevigen. Van de andere kant, waar organisaties ontstaan, dreigt ook steeds het gevaar, dat het groepsbelang drijft tot bedrijfssluiting, ook waar deze niet door een noodtoestand gewettigd is. Voor de samenleving betekent dit een gevaar van monopolistische uitbuiting en een gevaar van verstarring.

Het individuele initiatief wordt er door belemmerd, en uit de groep der beschermde ondernemers kan de prikkel tot opvoering der efficiency worden weggenomen.

DR TH. L. M. THURLINGS

Lit.: F. A. G. Kees in g, De conjuncturele ontwikk. v. Nederland en de evolutie van de econ. overheidspolitiek 1918-1939 (Utrecht 1946); J. A.

Veraart, Beginselen der publiekrecht, bedrijfsorganisatie (Bussum 1947); E. J. Tobi en C. Visser, Georganiseerde distributie (Purmerend 1931).

In BELGIË is de bedrijfssluiting, opgevat in de zin van een werkelijke beperking van de economische activiteit, meer bepaald van de handelsactiviteit, door verschillende wettelijke maatregelen ingevoerd.

a. Reglementering van de leurhandel

Behalve de gemeentelijke politiereglementen, welke reeds van 1803 dagtekenen, bestaat ook een economische reglementering, welke vervat is in het K.B. van 25 Nov. 1939.

De wet geeft een omschrijving van de leurhandel en geeft eveneens aan in welke voorwaarden niet van leurhandel kan gesproken worden; criteria hiervoor zijn vooral de regelmatigheid en de stabiliteit van de uitgeoefende handelsactiviteit, gepaard gaande met een vaste installatie.

Aldus verstaat men onder leurhandel: de verkoop van deur tot deur, op de openbare weg, op kermissen en foren, op markten en in overdekte hallen.

b. Reglementering van de uitverkoop

De basis van deze reglementering is het K.B. van 26 Febr. 1935. Het doel hiervan is oneerlijke mededinging door middel van opruimingen, uitverkopen en verkopen tegen gelegenheidsprijzen te voorkomen en de daarmede gepaard gaande misbruiken ongedaan te maken.

c. Grendelwet tot beperking van het aantal warenhuizen

Deze wet van 13 Jan. 1937 is de belangrijkste en heeft vooral tot doel, de middenstandzaken te beschermen, omdat zich het probleem van de middenstand in België scherp doet gevoelen.

Deze wet verbiedt de opening of vergroting van sommige inrichtingen voor de detailverkoop. Hieronder vallen alle detailzaken met meer dan vijf personen tewerkgesteld personeel, gevestigd in steden met meer dan 100 000 inw. en met meer dan drie personen tewerkgesteld personeel voor gemeenten met minder dan 100 000 inw.

De wet geldt niet voor detailzaken, waarvan het personeel bestaat uit den handelaar zelf, zijn echtgenote en bloedverwanten in de rechte lijn. De wet is telkens verlengd geworden; laatst op 31 Dec. '947-

Naar aanleiding van deze wet bestaat er een belangen-tegenstelling tussen de warenhuizen en de kleinhandelszaken.

De warenhuizen zijn voorstanders van de afschaffing van de wet, omdat zij geen oplossing heeft gebracht voor de middenstanders, omdat het aantal detailzaken zich voortdurend uitbreidt, de kleinhandel vele interne gebreken vertoont, de verbruikers in vele gevallen de voorkeur geven aan de warenhuizen en de uitbreiding van de warenhuizen alleen mogelijk is in steden met een zekere bevolkingsdichtheid.

De middenstanders daarentegen zijn voorstanders van de handhaving der wet, omdat er tussen hen en de warenhuizen geen gelijkwaardige concurrentie bestaat, hetgeen vooral veroorzaakt wordt door de ongelijke belastingheffing, door de ongelijke credietmogelijkheden en door het gebrek aan voldoende bescherming vanwege de Overheid.

d. Handelsregister

De wetgeving op het handelsregister dagtekent van 30 Mei 1924; ze werd herzien bij de wet van 9 Mrt 1929. Het doel is inlichtingen te verzamelen over de handels- en nijver heidsondernemingen. Deze gegevens staan voor iedere belanghebbende ter beschikking. Een der hoofdbepalingen luidt dat degenen, die niet in het handelsregister ingeschreven zijn, hun handelsgeschillen niet aan de rechtbank ter beslechting kunnen voorleggen. Tevens zijn de niet-ingeschrevenen niet stemgerechtigd bij het verkiezen van de leden der rechtbanken van koophandel. Het handelsregister wordt bijgehouden op de griffie van de Rechtbank van Koophandel.

Gedurende de bezetting (1940-1944) werd op 18 Oct. 1940 de inschrijving in het handelsregister aan een voorafgaande toelating vanwege het ministerie van Economische Zaken onderworpen, bepaling welke van kracht bleef tot 31 Aug. 1945. Nadien werd deze bepaling ingetrokken en bleef alleen het formele karakter van de inschrijving in het handelsregister gehandhaafd. Overigens voorziet de wet op het handelsregister geen sancties voordegenendie zich niethebben laten inschrijven.

PROF. PAUL MAHIEU

< >