(bauxite) is de grondstof, waaruit aluminium* wordt bereid. In 1821 ontdekte de Franse scheikundige Paul Berthier, dat de zich in de omstreken van Les Baux* bij Arles (Provence) bevindende harde lagen, die men voor versteende rode klei had gehouden, geen klei bevatten, doch een verweerde steensoort.
De door Berthier onderzochte monsters hadden de volgende samenstelling: aluminiumoxyde 52 pet, ijzeroxyde 27,6 pet, water 20,4 pet.Naar de vindplaats noemde Berthier deze substantie Bauxite. Toen hij zijn ontdekking deed, was het aluminium-metaal nog onbekend. In 1827 gelukte het aan Fr. Wöhler, professor te Göttingen, uit het oxyde een paar korreltjes metaal te bereiden, doch het product was niet chemisch zuiver. Aan den Fransman Saint Claire Duville gelukte het later het zuivere metaal af te scheiden. Maar het is Charles Martin Hall (1863-1914) geweest, die er in slaagde om langs electrolytische weg aluminium te winnen (23 Febr. 1886), waardoor de productiekosten aanmerkelijk daalden. Het proces van Hall heeft zich tot heden gehandhaafd.
Bauxiet wordt o.a. aangetroffen op de eilanden van de Riouw-archipel. Exploitatie vindt daar plaats door de Nederlands Indische Bauxiet Exploitatie Maatschappij, die sedert 1933 op het eiland Bintan en de daarbij gelegen kleine eilandjes Angkoet en Kojang werkzaam is. Het erts is van goede kwaliteit en bevat 25 pet aluminium. De vrachtprijs echter drukt zwaar op het product. Plannen om over te gaan tot verwerking er van in Indië zelf, o.a. op Sumatra’s Oostkust met gebruikmaking van waterkracht uit de Assahanrivier alsmede op Java, werden door de oorlog opgeschort.
In veel grotere hoeveelheden komt bauxiet voor in Suriname. Reeds vóór 1915 werd in Suriname door de Norton Cy (Worcester Mass.) bauxiet gedolven. In dit jaar besloot de Aluminium Cy of America een onderzoek in te stellen, waarop de stichting volgde van een Surinaamse dochtermaatschappij, de Surinaamse Bauxite Maatschappij (S.B.M.), die geheel met Amerikaans kapitaal wordt gefinancierd. In 1925 begon men met de installatie op Moengo aan de Boven Cottica, die 5 millioen gulden kostte. In 1922 had de eerste proefverscheping plaats. De totale kosten (geologisch onderzoek, aankoop particuliere terreinen, concessies, enz.) bedroegen 15 millioen Surinaamse guldens.
In de oorlog kwam een tweede ontginning met een tweede installatie tot stand op Paranam bij de Para- en de Surinamerivier. Later is ook de Billiton Mij. tot ontginning van bauxiet overgegaan. Bij de door de Amerikaanse regering vastgestelde prijs van ruw bauxiet op 15 Am. cent per Eng. pond kan de metaalwaarde der terreinen van de S.B.M. op ruim 4 milliard Surinaamse guldens worden geschat.
In 1939 bedroeg de export 504 000 ton, in 1942 ruim i J millioen ton. In 1944 daalde de uitvoer om daarna weer te stijgen tot boven de een millioen ton.
Bauxiet is thans voor Suriname het voornaamste product, dat vooral indirect grote voordelen geeft, maar de voornaamste baten liet Nederland zich ontglippen.
Lit.: C. J. J. van Hall, Insulinde, Werk cn Welvaart (1942); A. M. de Munnick, Het rijke ertsland Suriname (Hengelo 1946).