Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 05-01-2022

Batjan

betekenis & definitie

(1) is een zelfbesturend landschap in de Molukken, bestaande uit het eiland Batjan* met de omliggende eilanden Latalata, Moeari, Kasiroeta, Obit, Mandioli e.a. Het is het kleinste der drie onder Ternate ressorterende sultanaten.

Waarschijnlijk nam het regerend hoofd, evenals in Ternate en Tidore, bij zijn overgang tot de Islam de titel van sultan aan. Hij vestigde zich toen nabij het tegenwoordige Laboeha, waar de Portugezen kort na hun komst een sterkte bouwden, die later in de handen der Spanjaarden viel. Met de verovering van dit fort in 1609 kwam het eiland in Nederlands bezit. Met den vorst, die zijn onderwerping aanbood, sloten de Nederlanders een offensief en defensief verbond, waarbij Nederland ook de alleenhandel in kruidnagelen verzekerd werd. Bij volgende contracten werd machtsuitbreiding verkregen.In 1930 telde het sultanaat 14543 inw. De bevolking bestaat uit zeer verschillende elementen en zelfs de volkstelling van 1930 wist de landaarden niet nauwkeurig te registreren. Het aantal Batjanners is zeker groter dan 35, terwijl de Makianners, die als zodanig niet zijn geteld, zeer talrijk moeten zijn. Afloeren van Noord-Halmaheira (Galélarezen, Tobelorezen, Waioli’s en Tobaro’s) kwamen om damar te halen en vestigden zich soms voorgoed. Op de zuidkust wonen reeds een halve eeuw Badjo’s in hun paalwoningen. Minder talrijk zijn de Tematanen en Tidorezen die handelaar, visser, smid, kalkbrander of prauwenbouwer zijn.

Lieden uit Gorontalo, Boeton en de Sangiheen Talaud-eilanden kwamen als contract-koelie der Batjan Archipel Maatschappij en bleven als vrije koelie of landbouwer. Het Christendom komt voor bij de Laboeharezen, die wel als de oorspronkelijke bevolking van de archipel worden beschouwd. Het Ternataans is de algemene omgangstaal, terwijl daarnaast het Maleis meer en meer gesproken wordt. Metde zelfbesturende landschappen Ternate en Tidore maakt Batjan thans deel uit van de daerah „Noord-Molukken” van de staat Oost-Indonesië.

Lit.: W. Ph. Goolhaas, Meded. betreff. de onderafd. Batjan; Bydr. tot de Taal-, Land- en Volkenk. v. Ned. Indië, 82 (1926).

(2) is een eiland in de Molukse Zee en ligt ten W. van Halmaheira, waarvan hetgescheiden wordt door Straat Patinti, is 2366 km2 groot en vormt het belangrijkste der tot het gelijknamige sultanaat behorende eilanden.

De kust vormt verscheidene kleine inhammen en een diepe baai aan de westkust, waar nabij het strand een goede rede wordt aangetroffen. Het noordelijk deel is een door vlakten afgewisseld heuvelland; in zuidelijke richting stijgt het terrein voortdurend en verheft zich in de vooral uit kristallijne schisten opgebouwde Sibéla tot 2111 m. In het Z.O. wordt het terrein opnieuw hoger, zodat we Batjan moeten beschouwen als een door twee alluviale stroken aaneengekit complex van oorspronkelijk drie eilanden.

Zwaar geboomte, dat uitstekend meubel- en timmerhout oplevert, bedekt de bodem; in de moerassige vlakten worden deze afgewisseld door sagobossen en nabij de zee door klapperbomen. Wilde notemuskaat- en kruidnagelbomen komen ook hier evenals bijna overal in de Molukken voor. De damarbomen, waaraan de bossen rijk zijn, worden getapt ten behoeve van de landschapskas.

De bevolking legt zich nog weinig op de landbouw toe. De ladangbouw heeft de voorkeur (rijst, als tweede gewassen maïs en cassave), terwijl het winnen van sago al zeer weinig inspanning kost. De coprawinning is zeer belangrijk. Bruinkolen van inferieure kwaliteit en geringe hoeveelheden goud en koper zijn op Batjan aangetroffen. Aan de kust liggen parelbanken.

De hoofdplaats Laboeha is de enige negorij, welke iets te betekenen heeft. De totale bevolking van het eiland bedroeg in 1930: 7553 zielen. Batjan wordt thans weer aangedaan door schepen van de K.P.M. DR G. KUPERUS

< >