Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

Barend ter HAAR

betekenis & definitie

Nederlands adatrechtkenner (Sneek 9 Febr. 1892 - Buchenwald 20 Apr. 1941), achterkleinzoon van de volgende, promoveerde in 1915 te Leiden bij Van Vollenhoven op proefschrift Het Adatproces der Inlanders, was tot 1924 werkzaam bij de rechterlijke macht op Java, werd in dat jaar benoemd tot buitengewoon hoogleraar in het adatrecht aan de Rechtshogeschool te Batavia, tevens ambtenaar aan het Dep. van Justitie aldaar. Van 1934-1938 was hij gewoon hoogleraar in het adatrecht en de Volkenkunde, van 1938 af alleen in het adatrecht.

In 1940 werd hij door de Duitsers gevangen genomen en als gijzelaar naar Buchenwald gevoerd, alwaar hij ten gevolge van onvoldoende verpleging overleed. Zijn betekenis ligt vooral in zijn consequente aandacht aan de practische verwezenlijking en ontwikkeling van het adatrecht geschonken. Voor hem bestond het adatrecht uit „regelen, die in gezaghebbende beslissingen zijn neergelegd en in de uitvoering daarvan verwezenlijkt”. Zijn zodanige beslissingen niet te vinden, dan heeft de rechter in het stelsel van het adatrecht, en aansluitende op de hem bekende beginselen en met het geschilpunt verwante regels, daarvoor de beslissing te zoeken, die in het milieu, waarin hij rechtspreekt, als gerecht zal worden aanvaard. Onder Ter Haar’s invloed zijn talrijke wettelijke regelingen tot stand gekomen, die een betere verwerkelijking van het adatrecht hebben bevorderd.Bibl.: Beginselen en Stelsel van het Adatrecht (1ste dr., 1939); (vert. Adatlaw in Indonesia, New York 1948). Voorts talrijke artikelen in verschillende periodieken, vooral in het Ind. Tijdschr. v. h. Recht.

Lit.: Van Ossenbruggen, in: Jaarb. Kon. Ak. v. Wet. 1940-41; Idem, in: Adatrechtbundel 1941; Soeporno, in: Gedenkb. Rechtswet. Onderwijs in Indonesië 1949, p. 38.

< >