schreef zich na 1915 S ij mo ns, Nederlands germanist (Rotterdam 18 Nov. 1853 Groningen 28 Mrt 1935), was van 1881-1923 hoogleraar in de Indogermaanse taalwetenschap in het algemeen en de Germaanse in het bijzonder, het Sanskrit en de Hoogduitse taal- en letterkunde te Groningen. Als lid, later voorzitter, van de examencommissie voor het Duits, van de Ineenschakelingscommissie (1903-1910) en van de Onderwijsraad, heeft hij voor verbetering van het onderwijs geijverd.
Op wetenschappelijk gebied had hij grote verdiensten voor het onderzoek van de Germaanse sagengeschiedenis.Bibl.: Untersuchungen üb. die sogen. Völsunga Saga, diss. Leipzig (1876); Heldensage, in: Grundriss der germ. Philologie, hrsg. v. H. Paul, II1 (Strassburg 1893, 2de dr. Ill, aid. 1900). Tekstuitg.: Kudrun (Halle 1883, 2de dr. 1914); (met H. Gering) Die Lieder der Edda, 3 din (Halle i903-’3i, Kommentar v. H. Gering, 2 dln 1927-31, uitg. d. B. S.).
Lit.: J. M. N. Kapteyn, In memoriam B. S., in: Gron. Stud. Alm. (1936); Idem, B. S., in: Jaarb. der Rijksuniv. Groningen (1935).