Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 05-01-2022

Ban (juridisch)

betekenis & definitie

of banne (Duits: Bann) is een term van Germaans-rechtelijke oorsorong die verschillende betekenissen gehad heeft. Hij schijnt oorspronkelijk evenals het werkwoord bannen in het bijzonder te zijn gebruikt voor het afkondigen van de dingvrede, d.w.z. van een toestand van verhoogde rechtsbescherming tijdens het houden van het ding.

In de oudste bronnen vindt men deze uitdrukkingen echter reeds algemeen gebruikt voor het uitvaardigen van bevelen onder strafbedreiging. Niet alleen het bevel zelf werd ban genoemd, maar ook de straf of boete op de overtreding er van gesteld; ook de toestand van vredeloosheid, van uitstoting uit de rechtsgemeenschap, die overtreding ten gevolge had, werd met het woord ban aangeduid. Later betekent ban ook zeer vaak de bevoegdheid tot het bevelen onder strafbedreiging, die oorspronkelijk alleen de koning bezat, doch die later ook de lagere gezagsdragers, hetzij als eigen, hetzij als afgeleid recht zich in meerdere of mindere mate hebben weten te verwerven. Daarnaast komt ban dan nog voor in de betekenis van rechtsdistrict staande onder een met banbevoegdheid beklede autoriteit. Deze laatste betekenis ontwikkelde zich vooral in sommige delen van de provincie Noord-Holland, nl. in West-Friesland, Waterland en een deel van Kennemerland, waar ban of banne de gewone uitdrukking werd om de buurschappen of dorpen aan te duiden, die, als kleinste rechtskringen, de kern van de rechterlijke organisatie vormden (banne kwam dan vaak overeen met wat in andere delen van Holland ambacht* genoemd werd). De banne was daar het rechtsgebied van den banner of banre, dien men ook elders in de oude Friese rechterlijke organisatie aantreft en dien men waarschijnlijk als een onderschout heeft te beschouwen voor een gedeelte van het gebied van den schout. In de tegenwoordige tijd treft men in enkele delen van de genoemde streken de bannen nog aan in de waterschapsorganisatie, waarin zij hier tot voor kort nog zelfs vrij- algemeen voorkwamen.PROF. MR H. R. HOETINK

Lit.: Schröder-von Künssberg, Lehrb. d. dtsch. Rechtsgesch. (7i93i) p. 46 w. en p. 121 w.; H. Brunner, Dtsche Rechtsgesch. I2 (1906), p. 200 w., II2 (1928), p. 47 w.; Hans Fehr, Zur Gesch. d. Bannes, Zeitschr. f. Rechtsgesch.

G.A. (1935); I. H. Gosses, Welgeborenen en huislieden (1926), p. 58 en 81; A. de Goede, Swannotsrecht (194°)» P- 16-26, p. 385 w., p. 401 w.; Id., Waterland (1943), p. 50 vv., p. 89 w.; Id., De WestFriesche buurschap (1944), p. 85-88.