Nederlands letterkundige en philoloog (Amsterdam 10 Apr. 1695 - 23 Sept. 1778), uit een patricisch geslacht, werd 1732/’33 schout en dijkgraaf van Texel en baljuw van Eierland en Walenburg en in 1740 schepen van Amsterdam. Hij verrichtte pionierswerk op het gebied van de studie der oudere Nederlandse taal- en letterkunde en is een der grondleggers geweest van de historische critiek.
Van hem stamt de eerste critische uitgave van de Rijmkroniek van Melis Stoke (3 dln, Leyden 1772). In zijn Proeve van taal- en dichtkunde-, in vrijmoedige aanmerkingen op Vondels vertaalde Herscheppingen van Ovidius (Amsterdam 1730, herdr. in 4 dln, Leyden 1782-’91) heeft hij, ondanks zijn bewondering voor de dichter, in i8de-eeuwse geest critiek geoefend op de tekortkomingen in Vondels taalgebruik en versbouw, ter waarschuwing van de tijdgenoten en tot opbouw van een meer volmaakte spraakkunst. Zijn classicistisch gebouwd drama Achilles (1719), waarin de toneelspelers Jan Punt en Snoek triomfen vierden, stond te Amsterdam tot 1845 op het programma. Hij behoorde tot de oprichters van de Mij der Ned. letterkunde (1766), in wier bibliotheek later het grootste deel van zijn collectie manuscripten is overgegaan. In 1945 ontdekte Henri A. Ett zijn handschriften op de zolders van het huis Goudenstein onder Maarssen.Bibl.: Hekeldichten en brieven van Horatius in Nederd. ondicht overgebr. (Amsterdam 1726); Hekeldichten, brieven en dichtkunst van Horatius in Nederd. Vaerzen overgebr. (Amsterdam 1737); Brieven van P. C. Hooft (1738); Privilegieën en handvesten der stede en des eilands van Texel (1745); Gedichten (Amsterdam 1788).
Lit.: H. A. Ett, De nalatenschap v. B. H., in: Apollo I (1945/ 1946); Idem B. H. (Amsterdam 1947); Idem, De briefwisseling B.
H. - Gerard Meerman, in: Bijdr. en meded. v. h. Hist. Gen. LXVI (1948); Idem, B. H., journaal v. h. gepasseerde tusschen de regenten v. d. Schouwburg, in: Jaarb.
Amstelodamum XLIII (1949) Idem, H.’s correspondentie over de Rijmkronieken v. Melis Stoke, in: Tijdschr. v. Ned. taal- en lett. LXVII (1950); Idem, De briefwisseling tussen Will. v. Haren en B. H., ald. LXVII (1950).