zijn kruidachtige planten met een knopige stengel en enkelvoudige bladeren zonder steunblaadjes. Zij hebben symmetrische bloemen, die uit de bladoksels te voorschijn komen.
De kelk is driebladig; het achterste kelkblad is gekleurd en loopt uit in een spoor. Van de vijf bloembladen is het voorste het grootst, terwijl de zijdelingse paarsgewijs zijn saamgegroeid. Er zijn vijf meeldraden met te zamen verbonden helmknoppen. De vijfhokkige vruchtdoos springt na volkomen rijpheid met vijf kleppen veerkrachtig open. De Balsamineeën vindt men vooral in de warme gewesten van Azië.Tot deze familie behoort het bekende geslacht Impatiens (Springzaad of Balsemien). De naam Springzaad is ontleend aan de eigenschap, dat de rijpe zaaddozen bij de geringste aanraking openspringen. In Europa, ook in Nederland op schaduwrijke, vochtige grond en aan oevers van beken, vindt men I. noli tangere L., welker bloemen en bladeren dienst kunnen doen om wol te verven. In Amerika gebruikt men hiertoe I. fulva Nutt. Afkomstig uit Mongolië, maar thans op verschillende plaatsen in Europa, zo ook in Nederland, verwilderd, is het Kleine Springzaad, I. parviflora D.C. In Nederlandse tuinen vindt men van dit geslacht een paar fraaie soorten, die uit de tropen afkomstig zijn, nl.
I. Balsamina, de gewone Balsemien, uit Oost-Indië, en I. glanduligera, de Reuzenbalsemien, uit Voor-Indië. Als kamerplant gekweekt wordt I. Sultani uit Oost-Afrika.