heet een ouderwets boerengerecht, waarin bij de slacht restjes vlees, vet, spek, kaantjes enz. verwerkt worden. Men kookt deze in het kooknat van worst of lever zeer gaar, met krenten en rozijnen, anijs, kruidnagelgruis, en maakt er met meel (gruttenmeel, boekweitmeel) al roerende en kokende een stijve brij van. „Met de kruiderijen moet men niet te zuinig zijn”.
Na bekoeling wordt de brij in dikke plakken gesneden en in de koekenpan gebakken. In Limburg voegt men er bij het koken bloed aan toe; de recepten zijn veranderlijk al naar de streek en zelfs naar de familie.