de hoofdstad van de Russische Sovjetrepubliek Azerbeidsjan*, is de eerste handels- en industriehaven van de Kaspische Zee en ligt aan de zuidkust van het schiereiland Apsjeron. Het is het centrum der Russische aardolie-industrie.
Hier beginnen de spoorwegen naar Poti aan de Zwarte Zee, naar Derbent en Wladikawkas, alsmede de locaalspoorwegen naar Saboentsji en Soerachany. Het Europese kwartier ligt aan de mooie, 2 km lange kade, waar de stoomschepen aanleggen. Op de noordelijke oever ligt de Zwarte Stad, Tsjorni Gorod, met nauwe straten en huizen met platte daken, op de helling van een heuvel gebouwd; in dit roetige en rokerige stadsdeel is de zetel der aardolie-industrie. Op de heuvel staan de ruïnes van een prachtig, door Abbas II gebouwd kasteel. Gebouwen in Byzantijns-Russische stijl zijn: de Grieks-Orthodoxe en de Armeense Kathedraal, de zgn. Maagdentoren, 45 m hoog, nu als vuurtoren gebruikt. Het meer om zijn massa, dan om zijn schoonheid opvallende vroegere paleis der Mongoolse Khans dateert uit de 15de eeuw.Het aantal inwoners bedraagt (1939) 809347. De bevolking bestaat uit Tataren en Armeniërs, verder uit Russen, Perzen en Joden. De cirkelvormige haven, waarbinnen de schepen tijdens de hevigste stormen een veilige ligplaats vinden, heeft twee ingangen. Het klimaat is gezond: de gemiddelde jaartemperatuur is 14,3 gr. C., in Juli bedraagt de warmte gemiddeld 25,8, in Jan. 3,4, niettegenstaande de thermometer wel eens tot 10 gr. C. beneden het vriespunt daalt.
Er valt weinig regen en ’s zomers in het geheel geen. De hevige winden, welke soms uit het N.N.W. waaien, verhinderen de boomgroei (vandaar Bakoe = stad der Winden).
De reeds in de oudste tijden bekende naftabronnen van Bakoe liggen vnl. ten N. van de stad bij het dorp Balachany, bij Saboentsji Romany en Bibi-Ejbat. De oppervlakte van het voor ontginning vatbare gebied schat men op 6 a 7000 ha, de voorraden op 1,5 milliard ton. Vroeger was deze een regeringsmonopolie, later was zij vnl. in handen van de gebroeders Nobel en het huis Rothschild, welke firma’s het product over de Kaspische Zee, langs de Wolga, per spoorweg en sedert 1906 langs een 854 km lange buisleiding naar Batoem aan de Zwarte Zee verzonden. Veel Engels en Amerikaans kapitaal is in deze ondernemingen gestoken. De productie bedroeg in 1910: 9.34 mill. ton. Ook de Nederlandse petroleummaatschappijen waren bij deze olievelden geïnteresseerd.
Wereldoorlog I en in het bijzonder de Russische revolutie hebben dit alles zeer veranderd. De burgeroorlog deed de olieproductie bijna tot het nulpunt dalen. Daarna begon de reconstructie. In 1920 nam de exploitatie door deSovjeteenaanvang door middel van de trust „Azneftj”. In i925/’26 bedroeg de productie 5,5 millioen ton, in ig26/’27: 6,8 millioen ton, in 1930 werd het peil van vóór 1914 reeds overtroffen. Zeer veel olie wordt per tanker van Bakoe naar de mond van de Wolga vervoerd en daar voor verder vervoer in rivierschepen overgeladen.
Thans zijn de buitenlandse ondernemingen alle uit Bakoe verdwenen en de exploitatie der terreinen geschiedt door de Sovjet zelf. Het gebied levert nog steeds ± 4/6 van de Russische olieproductie, welke in 1930: 18,5 mill. ton bedroeg. Het petroleum-residu, hier masoet genoemd, wordt als brandstof in fabrieken, op stoomboten en locomotieven gebruikt: grote hoeveelheden worden o.a. verstookt op de Transkaspische spoorweg.
Het zgn. „eeuwige vuur van Bakoe” bevindt zich ten N.O. van de stad bij Soerachany. De vlam rijst hier uit kloven in de schelpkalk omhoog en wordt gevoed door waterstofgas, vermoedelijk met koolstof vermengd, dat zich onophoudelijk onder de bodem ontwikkelt. Die vlam is geelachtig wit en geeft geen grote warmte. Hier verheft zich vanouds de gewijde vuurtempel Atesjgah, het heiligdom der Vuuraanbidders, waarheen zij zich ter bedevaart begeven. De stichting van Bakoe zelf wordt door de inwoners toegeschreven aan I s k a n der (Alexander den Grote). Ongetwijfeld is deze stad intussen meer dan acht eeuwen oud, want volgens een bericht van den Arabier Masoedi was zij in het jaar 972 n.
Chr. onder de naam van Nefatu bekend. De stad was sinds 1500 in het bezit van de Perzen. De Russen veroverden haar in 1723, maar gaven haar in 1735 aan de Perzen terug. In 1796 onderwierp zich Hussein Koeli Khan, beheerser van Bakoe, vrijwillig aan de Russen. Hij ontvlood echter, toen de bevelhebber van Georgië, vorst Zizianow, in 1806 bij Bakoe door sluipmoordenaars werd gedood. In 1918 ondernamen de Engelsen een expeditie onder generaal Dunsterville tegen Bakoe, ten einde te verhinderen, dat de olievelden in de handen van Turken, Duitsers of bolsjewisten vielen.
Deze kwam in de stad kort nadat het revolutionnaire bewind ter plaatse door de Armeniërs was omver geworpen (Juli-Aug. 1918), maar had weldra een beleg van de Turken te doorstaan, die de stad 14 Sept. namen, doch haar op 17 Nov. (ingevolge de wapenstilstandsvoorwaarden van Moedros) weer moesten overgeven aan de Engelsen, die haar op hun beurt in Aug. 1919 aan het Witte leger overdroegen. In Apr. 1920 viel Bakoe weer in handen van de bolsjewisten.
Als groot strategisch centrum — vanwege de aanwezigheid der enorme olievelden — was Bakoe in Wereldoorlog II één der grote doelen van het Duitse opperbevel tijdens het grote Duitse offensief in de zomer van 1942, waarbij de Duitsers Bakoe tot op 500 km wisten te naderen (totale afstand Duits-Russische demarcatielijn in Polen tot Bakoe hemelsbreed ± 2800 km). Als Duitsland Bakoe had weten te veroveren, zou de olievoorziening van Rusland zo goed als afgesneden en Duitslands oliepositie onaantastbaar geworden zijn en bovendien de weg naar Iran en de Perzische Golf zijn opengelegd. Door de verbeten weerstand der Russen aan de Terek en in de Kaukasus, alsmede ten gevolge van de tegenmaatregelen van Zjoekof*, mislukte deze Duitse poging.
Lit.: Marvin, The région of the etemal fire (1891); J. D. Henry, Baku, an eventful history (1906); L. G. Dunsterville, The adventures of Dunsterforce (1920).