1) Stad in Zwitserland
stad van (1941) i o 388 inw. in het kanton Aargau, op 388 m aan de linker oever van de Limmat en aan de spoorweg van Arau naar Zürich. Het gedeelte langs de rechter oever heet Ennetbaden en heeft 2305 inw. Naar het Z.O. sluit hierbij aan Wettingen met 8600 inw. Baden ligt aan de voet van een uitloper van de Jura. Er is enige textielindustrie. Ook wordt er aan wijnbouw gedaan.
Dicht bij de stad vindt men de beroemde warme, kalkbevattende zwavelbronnen met een temperatuur van 46,2 ä 48,7 gr. C., bronnen, die dagelijks meer dan i \ millioen 1 water leveren. De grote baden bevinden zich op de linker oever van de Limmat; twee van deze zijn stadseigendom. Het warmste en meest bezochte is het Verena-bad. Op de rechter oever van bovengenoemde rivier liggen de kleine baden. Het bronwater wordt aanbevolen tegen jicht, chronische rheumatiek, haemorrhoïden, diabetes, nierziekten, enz.
De stad is een der oudste van Zwitserland. Reeds de Romeinen bezaten er een kasteel (resten, waarschijnlijk van een Romeins soldatenhospitaal, zijn nog over) en maakten gebruik van de warme bronnen (Aquae Helveticae, of Helvetiorum). Ruïnen herinneren nog aan de Romeinse tijd. In de middeleeuwen verhief er zich een sterke vesting (Burg Stein), waarin de hertogen van Oostenrijk zich nestelden, om vandaar uit de Zwitserse Eedgenoten te overvallen. Zij werd in 1415 door deze laatsten verwoest, in 1661 weder opgebouwd en in 1772 nogmaals gesloopt door de mannen van Zürich en Bern. Op het raadhuis werd op 7 Sept. 1714 de Badense vrede gesloten tussen Frankrijk en het Duitse rijk, welke een einde maakte aan de Spaanse Successieoorlog. Eindelijk kwam er op 15 Juni 1718 het verdrag tot stand tussen Zürich en Bern aan de ene en St Gallen aan de andere zijde, waarin aan de Hervormden in Toggenburg vrijheid van godsdienst werd toegekend.
Lit.: Fricker, Gesch. der Stadt und Bäder zu B. (Aarau 1880).
2) een stad in Neder-Oostenrijk
Deze badplaats ligt op 241 m hoogte, 27 km ten Z. van Wenen aan de Schwechat en bij de mond van het liefelijke Helenendal en is een station van de spoorweg Wenen-Triest. Het kurhaus werd in 1886 gebouwd, het kasteel Weilburg in 1823. Voorsteden zijn Gutenbrunn en Leesdorf. De voornaamste middelen van bestaan zijn het vreemdelingenverkeer, de wijnbouw en het vervaardigen van Weichselhouten pijpen. De omliggende bergen worden door ruïnen gekroond, bijv. Rauheneck, Schaufeneck en Rauhenstein.
De 13 minerale bronnen van Baden zijn zwavelhoudend en hebben een temperatuur van 27 ä 36 gr. C. Heilzaam is het voor jicht, rheumatiek, bloedarmoede enz. Baden, dat tevens een uitspanningsoord is voor de bewoners van Wenen, werd jaarlijks door duizenden bezocht.
De baden waren reeds aan de Romeinen onder de naam Aquae Pannonicae bekend. Zij kwamen later in verval, doch werden weder beter bezocht, toen de Babenbergers zich in de 11de ne 12de eeuw in de nabijheid vestigden. Veel had de plaats, in 1480 tot stad verheven, te lijden van de Hongaren onder M. Corvinus, alsmede in 1529 en 1683 van de Turken. In laatstgenoemd jaar werd zij bijna geheel verwoest. Herbouwd, ging zij in 1812 weder gedeeltelijk in vlammen op, doch na die tijd nam de stad voortdurend toe in bloei.
Lit. Rollett, Beiträge zur Chronik der Stadt B. (Baden 18801900, 13 Tie).