Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-10-2024

Babylonisch-assyrische kunst

betekenis & definitie

De opgravingen in Mesopotamië hebben kunstwerken, voorwerpen en gereedschappen aan het licht gebracht uit een periode van ten minste 4000 jaar. Dat hier met grote verschillen van ras, stijl en mode rekening moet worden gehouden, spreekt vanzelf.

Tot de belangwekkendste problemen van het onderzoek behoren thans de vroegste kunst en beschaving, uit de periode van vóór 3500 v. Chr., vermoedelijk nog vóór de intocht der Sumeriërs. Het voortreffelijk gestyleerde vaatwerk uit Susa met zijn figuren van mensen en dieren heeft zijn analogie in het gekleurde vaatwerk dat in Tell Halāf, Samarra en zelfs in Tell-el-Ubaid en op andere plaatsen in Beneden-Mesopotamië gevonden werd; en de eigenaardige vrouwenfiguurtjes met slangenkoppen, die uit de oudste beddingen van Ur en Uruk stammen, zijn allesbehalve primitief. Hetzelfde geldt van de driekleurige mozaïeken uit Uruk (Erech) van omstreeks 3300 v. Chr. Uit dezelfde periode was het witgepleisterde tempelgebouw op een hooggelegen terras, dat aan den Hemelgod Anoe gewijd is geweest, voorts een soortgelijk gebouw, opgegraven in 1947 in Eridoe (Aboe Sjahrein) en vooral het tempelgebouw van Tell-el-Uqair bij Kutha, waarvan de wanden en ook het altaar met muurschilderingen (fresco’s) versierd zijn geweest. Slechts weinige eeuwen jonger is de prachtige marmeren vrouwenkop van een godin of priesteres, opgegraven te Uruk in de wintercampagne van 1939.Vermoedelijk mogen deze bouwwerken en kunstwerken reeds aan de Sumeriërs, althans aan hun onmiddellijke voorlopers, worden toegeschreven.

Kort na 3000, gelijktijdig met het Oude Rijk in Egypte, begint daarna een periode, die als een schitterende nabloei van dit eerste klassieke tijdperk kan worden beschouwd. Uit dit tijdperk zijn o.a. afkomstig de „gieren-stèle” en de zilveren vaas van vorsten als Eannatum en Entemena; voorts de door hun rijke afwisseling indrukwekkende voorwerpen, die door Sir Leonard Woolley in de vermeende koningsgraven te Ur zijn gevonden. Vooral op het gebied der bewerking van metalen (goud, zilver en brons), van stenen (zelfs de harde dioriet en ook obsidiaan) en van ivoor werd toen een peil bereikt, dat in de prae-Helleense periode slechts in Egypte werd overtroffen. Dat hierbij de afbeelding der menselijke figuur vaak een zeker gebrek aan proportie vertoont, moet worden toegeschreven aan de voorkeur, die door de kunstenaars aan de enkele delen boven de conceptie van het geheel wordt gegeven. De belangrijkste lichaamsdelen en ook de belangrijkste personen worden het grootst voorgesteld en op proportie wordt hierbij evenmin gelet als op perspectief.

De voorstellingen op de rolzegels werden in deze „vroegdynastische” periode zo gestyleerd, dat men van ,,brocaat-stijl” heeft kunnen spreken. De nieuwe klassieke periode begint pas na 2300 v. Chr. met de dynastie van Akkad, zoals vooral de bronzen kop van koning Sargon I (gevonden te Nineve) en het beroemde reliëf van koning Narâm-Sin (thans in het Louvre) aantonen. Ook de uiterlijk bescheidener glyptiek der rolzegels bereikte toen weer een hoogtepunt van zuiver realistische voorstellingen.

Een principieel verschil tussen Sumerische en Akkadische kunst valt nauwelijks op te merken. De Sumeriërs waren in ieder geval de leermeesters en de periode van het Nieuw-Sumerische Rijk (omstreeks 2050-1700) betekent ook op het gebied der kunst (evenals op dat der beschaving in het algemeen) een tijdperk van verfijning, maar ook reeds van beginnend verval.

Hammoerabi met zijn Amorieten heeft met de kracht der jeugd de erfenis dezer klassieke oudheid voor de nu volgende middeleeuwen gered. Van ca 1600 v. Chr. af volgen voor Babylonië eeuwen, waaruit op het terrein van kunst en beschaving weinig meer te vermelden valt dan dat de oude vormen nagebootst werden. Ook het militaristische volk der Assyriërs, die in de eeuwen na 1000 als de erfgenamen der Egyptenaren en der Hittieten de heerschappij over West-Azië opeisten, was op het terrein der kunst aanvankelijk weinig zelfstandig. Als spoedig een zelfstandige Assyrische stijl opkomt (zoals wij die het eerst bewonderen op de reliëfs van Assumasirpal of op de bronzen poorten van Salmanassar III), zou men kunnen aarzelen of hier geen buitenlandse invloeden in het spel zijn. Aan het hof der Sargonieden kwamen in ieder geval de kunstenaars uit de gehele toenmaals beschaafde wereld bijeen.

De beeldwerken en reliëfs uit de paleizen van Sanherib en vooral Assurbanipal betekenen weer een hoogtepunt, zoals slechts door de Grieken kon worden overtroffen. Wij herinneren in dit verband slechts aan het beroemde reliëf van de stervende leeuwin.

De tijd van Nebukadnezar II en het Nieuw Babylonische Rijk was ook op het gebied der kunst een renaissance. Van hetgeen toen op het terrein der architectuur bereikt werd, verkrijgen wij een levendige indruk door de reconstructie van de Isjtarpoort in het museum te Berlijn.

Ook de Perzen waren in dit opzicht de navolgers der Babyloniërs, zodat men ook de kunstwerken van Persepolis en Susa als uitlopers der oude Babylonisch-Assyrische kunst mag beschouwen.

PROF. DR F. M. TH. BÖHL

Lit.: C. W. Lunsingh Scheurleer, Kunstgeschiedenis van Voor-Azië, Egypte en Griekenland (Utrecht 1941); A. W. Byvanck, De Kunst der Oudheid (dl I, Leiden 1946); W. Andrae in: Die Kunst des Alten Orients (Propyläen-Kunstgesch., dl II, Berlin 1929); L.

Speleers, Les Arts de l'Asie antérieure ancienne (Bruxelles 1926); G. Contenau, Manuel d’Archéologie oriëntale (dl I-IV, Paris 1927-1947); Ch. Zervos, L’Art de la Mésopotamie (Paris 1935); A. Moortgat, Frühe Bildkunst in Sumer (Leipzig 1935); Idem, Die Entstehung der sumerischen Hochkultur (Der Alte Orient, dl 43, Leipzig 1945); H. Frankfort, Cylinder Seals (London 1939); Idem, Sculpture of the Third Millennium B.C. from Teil Asmar and Khafājah (Chicago 1939); Th. A.

Busink, Sumerische en Babylonische Tempelbouw (Batavia 1940); H. R. Hall, Babylonian and Assyrian Sculpture in the British Museum (Paris-Brussels 1928); C. J. Gadd, The Stones of Assyria (London 1936) ; Idem, Assyrian Sculptures in the British Museum from Shalmaneser III to Sennacherib (London 1938); A. Paterson, Assyrian Sculptures,The Palace of Sennacherib (The Hague 1911). — Cultuurgeschiedenis: M.

Jastrow, The Civilisation of Babylonia and Assyria (Philadelphia 1915); B. Meissner, Babylonien und Assyrien (2 dln, Heidelberg 1920 en 1925).

Van de Assyrische beeldhouwkunst zijn de muurreliëfs der oude paleizen, leeuwenjachten op albasten platen, de beroemdste. Vermoedelijk onder Egyptische invloed ontstaan, zijn zij misschien door krijgsgevangenen na de verovering van Egypte uitgevoerd. Alles van ouder datum is groots, doch grof. Van de Egyptische reliëfs onderscheiden zij zich echter door hevige actie; iets waarin zij nooit zijn overtroffen; hoewel alle volgende volkeren de actie en de beweging bij voorkeur hebben gezocht; soms om de actie zelf, soms om het levendig lijnenspel. In de stylering onderscheidt de Assyrische beeldhouwkunst in „ronde bosse” zich van de Egyptische door een conventionele opvatting, die tegen de natuur ingaat. Spieren zijn als koorden, die boven op de lichaamsdelen liggen ; het lijnverloop druist in tegen de anatomie, de lichaamsverhoudingen van mens en dier zijn lang niet zuiver.

Ook waar samenvoeging is van verschillende wezens (mensenhoofd op leeuwenlichaam) blijft de Assyrische ver beneden de Egyptische, die door een zuiver anatomisch gevoel steeds een harmonisch geheel wist te bereiken. De Assyrische beeldhouwkunst in ronde bosse is een vergroofde nakomeling van de zuiverder oudere kunsten van Chaldea, de Babylonische en die van Sumer en Akkad.

In de Nieuw-Babylonische periode ten tijde van koning Nebukadnezar II (ca 600 v. Chr.) werd de uitvinding van de geglazuurde tegelreliëfs gedaan. Glazuur was reeds bekend in het oudste dynastieke Egypte; geglazuurde tegelplaten, met figuren beschilderd, kende, veel later, Assyrië. Nieuw-Babylon vond de reliëftegel. Een groot aantal tegels vormt samen een figuur (draak, stier, leeuw) in kleuren op gekleurd fond. Op een zelfde geglazuurde, gekleurde baksteen kwamen een stuk van het fond en een stuk van de figuur. De baksteen volgde dus niet de omtrek der figuur, doch liep er met zijn omtreklijn dwars doorheen.

Bij de in tijd daarop volgende Perzen bepaalde de beeldhouwkunst zich hoofdzakelijk tot de beroemde albasten geknielde stieren en leeuwen, die tot kapiteel dienden in de paleishallen van Susa en Persepolis. Zij bootsen ook de reliëfkunst van Nieuw-Babylonië na; reliëftegels versierd met leeuwen, of krijgers in lange statige rijen: friezen in de koninklijke paleizen. De tekening loopt hier ook dwars over de baksteengroeven. Bij de latere glasschilderkunst volgen de samenstellende delen de lijnen der voorstelling; een rationele opvatting zou eisen, dat de tekening ondergeschikt was gemaakt aan het beloop der horizontale en verticale voegen: de tekening is hier echter geheel los van het materiaal.

A. STHEEMAN.
A.N.W.B.

zijn de initialen waaronder de Koninklijke Nederlandsche Toeristenbond, de oudste en grootste toeristenorganisatie in Nederland, beter bekend is. Deze behartigt niet alleen de belangen van wielrijders en wandelaars maar strekt zijn zorgen ook uit over watertoeristen, automobilisten, motorrijders en luchttoeristen en heeft sinds 1940 ook de kampeerders in zijn rijen.

In 1883 opgericht als wielrijdersbond (Alg. Ned. Wielrijders Bond) — kort nadat de vélocipède haar intrede in Nederland had gedaan — mocht de Bond zich al spoedig verheugen in een zeer snelle groei, terwijl zijn belangrijkheid voor het zich meer en meer ontplooiende verkeer van het begin af onbetwistbaar is geweest. In 1894 nam de A.N.W.B. de plaatsing der eerste wegwijzers ter hand, een onderdeel van zijn taak, dat wel het meest tot de verbeelding van het publiek is gaan spreken. Deze eerste wegwijzers — toen nog van hout — zijn uitgegroeid tot een perfect wegwijzerssyteem, dat alle verkeersbehoeften ten zeerste aan zich heeft verplicht en vooral ook in het buitenland grote bewondering heeft afgedwongen.

Voorts heeft de Koninklijke Nederlandsche Toeristenbond A.N.W.B. krachtdadig geijverd voor de aanleg en verbetering van wegen en bruggen, hij propageerde de aanleg van vrijliggende rijwielpaden zowel langs de grote verkeerswegen als door het tot dan nog niet ontsloten landschapschoon; hij voerde een energieke actie voor veilig verkeer en heeft ten slotte ook door het uitgeven van kaarten en gidsen het toerisme zowel als het verkeer in al zijn vormen zeer grote diensten bewezen. Vermelding verdient ook het systeem van reisinlichtingen, zowel voor binnen- als buitenland, dat de Bond voor zijn leden heeft opgebouwd, de reiswijzers en reisgidsen, die in groten getale zijn uitgegeven, de juridische en technische bijstand, die de A.N.W.B. zijn leden verleent, alsmede de uitgifte van grensdocumenten, die het automobilisten, motorrijders en wielrijders mogelijk maken, zonder moeilijkheden de grenzen met hun voertuig te overschrijden.

In April 1946 begon de A.N.W.B.-Wegenwacht, rijdende monteurs met motor- en zijspancombinaties, die het gemotoriseerde wegverkeer bij pech van allerlei aard op efficiënte wijze hulp verlenen, haar werk. De Wegenwacht, kenbaar aan de helgele kleur der motoren, opereert op alle grote wegen van het land.

De Bond heeft zich steeds intensief beziggehouden met de zorg voor het Nederlandse landschapschoon. Door instelling van een speciaal jeugdlidmaatschap neemt hij thans ook de toeristische opvoeding van de jongeren en jongsten op zich.

Telde de Bond in 1940 bij de intrede van Nederland in de oorlog 100 000 leden, reeds in Sept. 1946 kon het 200 000-ste lid worden ingeschreven, zodat in nauwelijks zes jaar het toch reeds aanzienlijke ledental verdubbeld was.

De Koninklijke Nederlandsche Toeristenbond had gedurende ruim 53 jaar — van 21 Sept. 1884 tot 2 Oct. 1937 — denzelfden voorzitter, Edo Bergsma, die een wel zeer groot aandeel in de bloei van de A.N.W.B. heeft gehad. Na hem kwam de heer H. P. J. Bloemers, die in 1947 opgevolgd werd door den heer P. F.

Zimmerman; directeur is de heer H. J. van Balen. De Bureau’s van de Kon. Ned. Toeristenbond A.N.W.B. zijn gevestigd: Parkstraat 18-20, Den Haag.

< >