(1) noemt men een samenstel van bewegingen, welke aanvankelijk met medewerking van het bewustzijn verlopen, doch later buiten het bewustzijn om kunnen worden gemaakt. Typisch voor de automatismen is, dat het bewustzijn te allen tijde weder kan ingrijpen, bijv. fietsen, chaufferen, pianospelen enz.
Hierbij moet men er zich rekenschap van geven, dat van volkomen automatische bewegingen in het levend organisme nimmer sprake is. De „beweger” blijft steeds op tal van uitwendige prikkels volkomen zuiver reageren. Dit is juist het tegenovergestelde van wat bij een werkelijke automaat het geval is.(2 sociologie) is de overtuiging, dat het maatschappelijk leven, in het bijzonder in economisch opzicht, vanzelf gaat en, aan zichzelf overgelaten, zonder ingrijpen van de Overheid, voor ieder en voor het geheel der samenleving de beste resultaten oplevert. Deze overtuiging, welke in de tweede helft der 18de eeuw begon te overheersen, heeft haar grond zowel in de wijsbegeerte (de filosofie der „verlichting” met haar geloof in een „natuurlijke orde”) als in de ontwikkeling van het maatschappelijk leven, waaraan deze filosofie uitdrukking gaf. Het economisch leven was ontgroeid aan de regeling door plaatselijke en landelijke overheid. De toeneming der bevolking, de groei van het verkeer, de ontwikkeling der techniek, vereisten vrijheid van het bedrijfsleven; de nog geringe omvang der ondernemingen, de beperkte kapitaal-intensiviteit, de nog primitieve mechanische middelen, maakten deze vrijheid in hoge mate mogelijk.
De voorwaarden, waarop een, in vrije concurrentie zich verwerkelijkend, „automatisch” systeem berustte, ondergingen in de loop der 19de eeuw aanzienlijke veranderingen, om voor belangrijke sectoren van het bedrijfsleven in de 20ste eeuw te verdwijnen. Vrije concurrentie veronderstelt een zekere mate van gelijkheid. De concurrentiestrijd leidt echter niet tot bestendiging van deze gelijkheid. Concurrentiestrijd is machtsstrijd en beoogt het versterken van de economische machtspositie, zo mogelijk het bereiken van een monopoliepositie. Aan een aantal deelnemers in de concurrentiestrijd gelukt het, hetzij individueel, hetzij door collectief samengaan, belangrijke machtsposities te vestigen en daardoor de markt min of meer te beheersen. De vrije concurrentie wordt daardoor uitgeschakeld of beperkt.
De industriële ontwikkeling maakte het scheppen van machtsposities in de grote onderneming mogelijk en leidde, door de verscherping der concurrentie, tot de vorming van kartels en trusts, die de concurrentie op een bepaald gebied uitschakelen. De organisatie der arbeiders leidde tot beheersing van de arbeidsmarkt. Het gebied waarop „automatisch” een economisch evenwicht tot stand kwam, werd steeds verder ingeperkt, naarmate regeling in verschillende vormen van organisatie zich uitbreidde. Desondanks heeft, tot 1914, het automatisme in het algemeen het economisch leven beheerst: het niveau van prijzen, lonen, winsten, renten, enz. vormde zich vanzelf. Het geldwezen functionneerde automatisch (de gouden standaard). Het internationale ruilverkeer kwam vanzelf tot stand ondanks protectionistische maatregelen, die ook hier de werking van het „automatisme” beperkten. Het economisch leven hervond, na depressies, uitzichzeif weer een evenwicht.
Wereldoorlog I bracht de eerste grote verandering; overal werd de Overheid gedwongen tot vèrgaande regeling der economie. Ten opzichte van het internationale ruilverkeer bleek, door de verstoringen, welke de oorlog gebracht had, het automatische stelsel, ondanks alle pogingen tot herstel van een vrij ruilverkeer, niet meer mogelijk. Dit had zijn terugslag op het nationale bedrijfsleven. De crisis, welke omstreeks 1930 uitbrak, leidde, door een verdere verstoring van het internationale ruilverkeer, en vooral door de daardoor veroorzaakte werkloosheid, in alle landen tot een stelsel van toenemend overheidsingrijpen.
Na Wereldoorlog II vereist de noodzaak om het bedrijfsleven weer op te bouwen overal regeling door de Overheid zowel ten opzichte van de voortbrenging als van de verdeling. Het zijn niet alleen de schaarste en de verstoringen door de oorlog, die hiertoe dwingen; ook de economische en politieke machtsvorming, mogelijk gemaakt door mechanisering, kapitaalinvestering en organisatie leidden hiertoe; allerlei groepen trachten haar economische positie zo sterk mogelijk te maken en daardoor haar belang zoveel mogelijk te behartigen; het „automatisme” heft zichzelf op door machtsvorming. De voorwaarden, waarop automatisch een evenwicht tot stand kon komen in de economische en sociale verhoudingen, waarop automatisch de productie zich kon aanpassen aan de behoeften en een bevredigende verdeling van de opbrengst kon plaats vinden door middel van vrije concurrentie en prijsmechanisme, zijn —voor zover zij ooit gegolden hebben — thans niet meer aanwezig; nationaal noch internationaal.
Toch berust in een maatschappij, die gebouwd is op persoonlijke vrijheid en verantwoordelijkheid, ook het economisch leven in wezen op de spontane activiteit van belanghebbenden, op de vrijheid om eigen belang, binnen zekere grenzen, te verzorgen. De automatische voorziening in de behoeften kan, in een zodanige maatschappij, niet vervangen worden door een systeem van centraal geleide organisatie van voortbrenging en verdeling. Zij kan slechts aangevuld worden met die controle door Overheidsorganen, welke noodzakelijk is om een maatschappelijk niet aanvaardbare werking er van te voorkomen: een „geleid automatisme”; waarbij het begrip „automatisme” een andere betekenis heeft dan die, welke in de aanvang werd aangegeven.
MR J. BIERENS DE HAAN