Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 24-01-2022

Augustijnen

betekenis & definitie

Augustijner Eremieten, Ordo Eremitarum St Augustini (afgek. O.E.S.A.), ontstonden in de 13de eeuw door de samenvoeging van verschillende verenigingen van Eremieten in Italië, waarvan sommige reeds de regel van St Augustinus volgden.

De vereniging geschiedde op last van paus Alexander IV, krachtens de bulle „Licet Ecclesiae catholicae” van 1256, welke allen verplichtte de regel van Augustinus te volgen. In Mrt 1256 vergaderden de hoofden van deze verenigingen te Rome en kozen Lanfrancus Septala van Milaan tot eersten Prior-Generaal der gehele Orde. De Augustinusregel verplichtte allen en de benaming van Eremieten van St Augustinus bleef behouden. Het zwart habijt der Augustijner monniken, met gordelriem en kap, moest door allen gedragen worden; binnen het klooster was het wit habijt ook toegelaten. Vier provincies werden dadelijk opgericht, nl. die van Italië, Frankrijk, Duitsland en Spanje. De kloosters onzer streken behoorden aanvankelijk bij de Duitse provincie.Reeds in 1257 werden de Augustijnen vrij van de rechtspraak der bisschoppen en verkregen een kardinaal-beschermer. Andere voorrechten volgden. Het ambt van Bisschop-Sacrista der Pauselijke Kapel werd steeds aan een hunner toevertrouwd. In 1567 verhief Pius V hen tot een der grote bedelorden.

De eerste constituties, grondig onderzocht en aangevuld door den Zal. Generaal Clem. Auximanus en den Zal. Augustinus Novellus, werden goedgekeurd, in het generaal kapittel te Florence (1287) en een tweede maal te Regensburg (1290). De Orde kreeg spoedig een zeer grote uitbreiding terwijl velen van haar zonen uitblonken in wetenschap en heiligheid; onder hen de grote wonderdoener St Nikolaas vanTolentino (gest. 1305) en meer anderen die later zalig werden verklaard.

Van 1348-1351 woedde de pest over geheel Europa. Ondanks alle gevaren stonden de Augustijnen overal de stervenden bij, en 5084 hunner verloren er zelf het leven door. Dit moedig liefdewerk schijnt evenwel een verzwakking in de kloostertucht te hebben veroorzaakt. De toestand verergerde nog tijdens de westerse kerkscheuring. Om het kwaad te herstellen, werden in de Orde hervormingscongregaties ingericht en bijna overal leverde dit goede vruchten op. In de 150 volgende jaren bracht de Orde 14 Heiligen en Zaligen voort, haar ledental groeide zo sterk aan, dat zij in de 16de en 17de eeuw 42 provincies en 13 congregaties telde, met ongeveer 2000 kloosters en 30 000 kloosterlingen.

In Duitsland echter, waar de congregatie van Saksen was ingevoerd, beleefde men de herstelling niet. Integendeel, geheel de congregatie, op weinig uitzonderingen na, onttrok zich aan het gezag van den Prior-Generaal en scheurde zich van de Orde los. Door de afval van Luther en de zegetocht van het Protestantisme in die streken, ging zij te gronde in het midden der 16de eeuw. In Engeland heerste dan de vervolging van Hendrik VIII. De Augustijnen verloren er 41 kloosters: velen stierven als martelaren, o.m. de Zal. Joannes Stone van Canterbury.

Terwijl de toestand in de Noorderlanden voor de orde treurig was, beleefde de Keuls-Belgische provincie haar gelukkigste tijdperk. Opgericht in 1300, telde zij op het einde der 15de eeuw reeds 27 kloosters. Vijf er van in Noord-Nederland gingen verloren door de Geuzen (1572 en 1574). De Augustijnen, vooral de Vlaamse, boden echter scherpe tegenstand. Om hun dapper optreden werden vele hunner gekerkerd, vier gedood en de kloosters van Mechelen, Gent, Brugge en leper verwoest. Na deze storm herbouwden zij hun kloosters; en van 1589-1656 richtten zij er nog 16 nieuwe op.

Tevens stichtten zij in België 19 colleges, waardoor zij, naast de Jezuïeten, grote diensten bewezen aan godsdienst en volk. Om haar vele kloosters moest de provincie in 1679 in tweeën gesplitst worden; de Keulse provincie bekwam 14 kloosters, de Belgische 26 waarbij de 19 colleges. De paters der Belgische provincie bedienden ook de Augustijner Missie in Noord-Nederland. Genoemde kloosters en colleges bleven in bloei tot aan de Franse Revolutie.

In de Reformatietijd en volgende jaren was de toestand der Orde nog sterker in Spanje, waar zij zeer talrijke, goed bevolkte kloosters telde. Aan alle hogescholen van het land had ze leraren. De Missie-arbeid werd ook met geestdrift aangevat. In 1533 vertrokken de Augustijner missionarissen naar Mexico, in 1565 naar de Philippijnen, in 1575 naar China, in 1601 naar Japan, waar vijf hunner de martelkroon ontvingen. Sedert 1602 verkondigden die van Portugal het geloof in Perzië.

Op het einde der 16de eeuw vroeg in Spanje een aantal paters het oprichten van recollectiehuizen, waar men zich meer dan elders op beschouwing en boetvaardigheid zou kunnen toeleggen. Het voorstel werd aangenomen in het provinciaal kapittel te Toledo (1588) en het volgende jaar richtte men drie recollectiehuizen op, onderworpen aan strengere voorschriften: men zou, o.m., ongeschoeid zijn. Andere kloosters kwamen er bij, en in 1602 werden zij verenigd tot een afzonderlijke provincie der Orde, onder de benaming van Recollecten of Ongeschoeide Augustijnen van Spanje. In 1625 kreeg hun provinciaal de titel Vicaris-Generaal, afhankelijk echter van den PriorGeneraal. Tot in 1912 bleven zij binnen het kader der oude Orde. Toen scheidden zij zich geheel af en worden thans gerekend als een afzonderlijke kloosterorde.

De Augustijnen-Recollecten, die eertijds sandalen droegen, dragen nu weer kousen en schoenen. Volgens hun Nomenclator van 1929 waren zij alsdan 649 in getal en hadden in Spanje 3 provincies, met vertakkingen en belangrijke Missiegebieden in Zuid-Amerika, de Antillen, de Philippijnen en China.

Ten jare 1592 kwam ook in Italië een stichting van ongeschoeide Augustijnen tot stand, maar buiten de Orde. Op bevel van Paulus V deed de toenmalige Prior-Generaal bij hen in 1620 een canonieke visitatie en onderwierp hen aan zijn gezag. Intussen hadden zij zich reeds zeer uitgebreid. In 1596 stichtten twee hunner de Ongeschoeide Augustijnen in Frankrijk, die aldaar twee eeuwen hebben bestaan, doch op het einde der 18de eeuw geheel zijn verdwenen. In 1636 kreeg de Italiaanse inrichting een vertakking in Duitsland, waarom ze dan ook de Italiaans-Duitse congregatie genoemd werd. Tot haar behoorde de bekende P.

Abraham van S. Clara. Deze kloosterlingen bestaan heden nog in Italië en zijn ongeschoeid gebleven; zij hebben slechts 17 huizen met ongeveer 100 leden.

Terwijl deze nieuwe takken zich ontwikkelden, bleef de Moederorde tijdens de 16de-18de eeuw voortbloeien in alle R.K. landen van Europa, als ook in Mexico, Zuid-Amerika en de Philippijnen.

Door de Franse Revolutie werd de bloei der Orde gebroken: in Frankrijk gingen alle kloosters verloren.

In België kon men met moeite dat van Gent behouden, als ook de Missies taties in Nederland. De Italiaanse kloosters werden ook ontbonden in 1798.

Hetzelfde geschiedde in Rijnen Duitsland (1802 en 1804), Spanje (1820), Portugal (1834). In Italië en Spanje herstelde men zich gedeeltelijk; doch nieuwe rampen volgden: ontroving van 28 kloosters in Mexico (1860), 7Ü1 Russisch-Polen (1864.) en 124 in Italië, Sicilië en Sardinië (1866); en na 1870 nog verschillende in de vorige pauselijke staten. Getroffen door zo zware slagen, kon de Orde zich niet meer spoedig herstellen. Niettemin is er in de laatste jaren overal nieuw leven in gekomen. De huidige toestand is als volgt: de Orde telt 23 provincies en i vice-provincie, waarvan 7 in Italië, 4 in Spanje, met vertakkingen en missiegebieden in de Philippijnen, China, Peru-Amazone, Argentinië, Porto-Rico, Cuba en Marokko; vervolgens de provincies van Ierland, Engeland en Australië, met een Apostolisch Vicariaat in Qjieensland; de Hollandse provincie; de Belgische provincie met 5 huizen; de provincie van Duitsland met vertakking in Noord-Amerika; verder de provincies van Bohemen, Polen, Malta, Noord-Amerika, 2 in Mexico, Peru, Quito, Chili, Columbia. Daarbij twee congregaties, de abdij van Brünn en een klooster in Frankrijk.

In 1940 telde de Orde 360 huizen, waaronder 46 colleges, het aantal leden was 4213: 1757 paters, 777 fraters, 565 broeders, ii 14 postulanten. De Ned. provincie heeft 15 huizen, 169 paters, 52 fraters, 66 broeders en 9 novicen; in de missie van Bolivia heeft ze 14 paters en 2 broeders, verdeeld over 5 huizen.

De grote eer der Augustijner Orde is, dat ze vele Heiligen en Gelukzaligen heeft voortgebracht; daar zijn er meer dan 80, wier feest jaarlijks wordt gevierd. De Orde telt tevens 2 beroemde pausen, vele kardinalen, ontelbare bisschoppen en talrijke geleerden. De Duitse pater Ossinger gaf in 1768 een werk in folio uit van 1002 blz., getiteld Bibliotheca Augustiniana, waarin 1400 Augustijner schrijvers vermeld zijn met de lijst van ieders werken. Dit getal is sindsdien zeer vermeerderd.

Naast de Augustijner monniken heeft men ook de Augustijner nonnen met plechtige geloften, die de sde Orde uitmaken. In de 17de eeuw telde zij 300 kloosters. Deze slotzusters verblijven niet meer in onze streken, maar wel in Italië, Spanje en elders.

De Augustijnen-Eremieten hebben daarenboven nog een dubbele gde Orde, een kloosterlijke en een wereldlijke. Tot de kloosterlijke 3de Orde behoren kloosterlingen en kloosterzusters met enkele geloften, die onder de Regel van St Augustinus leven en door den Prior-Generaal bij de grote Orde zijn aangesloten. Talrijk zijn de congregaties, die tot de 3de Augustijner Orde behoren, o.m. de paters Assumptionisten, alsook vele Augustinessen-Zwartzusters en sommige Gasthuiszusters van St Augustinus. Tot de wereldlijke 3de Orde behoren leken van elke levensstaat.

A. VAN DEN BORN O.S. AUG.

Lit.: Crusenius, Monasticon Augustinianum (1622); Nic. de Tombeur, Provincia Belgica O.E.S. Aug. (1727); Keelhoff, Klooster van Gent (1864); A. van Rooijen, S. Augustinus, zijn stichtingen en zyn werken (1887); Analecta Augustiniana (19051932); Kalendarium O.E.S. Aug. (1932); Catalogus Fratrum O.E.S. A. (1929)*