eertijds een vorstendom, thans de Spaanse provincie Oviedo omvattend, vormt een landschap in het N. van Spanje, gelegen aan de Golf van Biscaye en telt op 10 895 km2 (1940) 836 642 inw. De kust is steil, met klippen bezet en bezit weinig havens.
De gehele provincie is bergachtig, en de Sierra de Asturias, een tak van het Cantabrisch gebergte, loopt er doorheen. Vooral in het O. en Z. verheffen zich hoge toppen, zoals de Torre de Cerredo (2678 m) en de Peña Vieja (2665 m); door de schilderachtige, in cultuur gebrachte dalen stromen o.a. de Navia, de Nalón, de Sella. De straatweg en de spoorweg van León naar de stad Oviedo lopen over de bergpas van Pejares (1364 m hoog). Het klimaat, ofschoon kouder dan ergens elders op het schiereiland, is gematigd. Het land kan in drie zones worden verdeeld: het Z. maakt deel uit van het Cantabrisch gebergte; de zuidhelling vormt weidegrond voor schapenkudden uit Salamanca en Estremadura; aan de noordhelling wordt meer rundvee gehouden. Ten N. hiervan strekt zich een gebied uit, dat meest als weiland in gebruik is; zelfs de akkerbouwgewassen dienen vooral als veevoer.
Nog verder noordwaarts overweegt de graanverbouw (maïs, tarwe en een weinig rogge en gerst). De zuivelbereiding levert vnl. boter. Op gunstige plaatsen groeien vijgen, druiven, olijven en oranjeappels; eike-, note- en kastanjebomen groeien op de berghellingen. In dit middelste deel van Asturië liggen ook de kolenmijnen in een strook van Cangas de Tineo naar Cangas de Onís; het centrum vormt de omgeving van Oviedo, met name de plaatsen Mieres, waar ook kwikzilver gevonden wordt, Langreo, Laviana, Aller e.a. Daarnaast vindt exploitatie van ijzer en zink plaats. Een derde gebied vormt de opgeheven kustvlakte, waar, evenals om Oviedo, de fruitteelt (appels) een belangrijk middel van bestaan vormt.
In de kustplaatsen visserij. De belangrijkste plaats is hier Gijon, met glas- en porseleinindustrie en uitvoerhaven van steenkool, door een spoorlijn met Oviedo verbonden. Bij Aviles wordt zink geëxploiteerd.De Asturiërs hebben een krachtige lichaamsbouw; zij zijn dapper, rechtschapen, ijverig en zeer kalm. Zij zijn trots op hun afkomst van de Goten. Een merkwaardige kaste der Asturiërs is die der Vaqueros, die niet anders dan onderling huwen, des winters aan de kust en des zomers op de bergen van Leitariegos wonen en als herders een zwervend leven leiden.
Geschiedenis.
Asturië droeg zijn naam, ontleend aan de waarschijnlijk Keltische volksstam der Asturen, die in Asturië en in Noord-León woonden, reeds in de tijd der Romeinen en behoorde toen tot Hispania Tarraconensis. León en Valladolid tot aan de Duero waren er onder begrepen. Reeds in die dagen was het bekend door zijn goudmijnen en zijn edele paarden. De bewoners werden voorgesteld als zeer ruw. Men onderscheidde Transmontani (bergbewoners in het eigenlijke Asturië) met de stad Ovetum (Oviedo) en Augustani (bewoners der zuidelijke vlakten) met de hoofdstad Asturica Augusta (Astorga). De Asturiërs boden geruime tijd weerstand aan de Romeinen, maar moesten zich in het jaar 25 v.
Chr. aan de macht van Augustus onderwerpen. Later werd Asturië de wijkplaats der West-Goten, die hier stand hielden, toen de Moren (na 711) bijna geheel Spanje hadden overweldigd. De Gothische vorst Pelayo versterkte zich, volgens de overlevering, met 1000 krijgsmakkers in het Asturisch gebergte bij Cangas de Onís. Hier trotseerde hij zegevierend de aanvallen der Moren. In 718 tot koning uitgeroepen, breidde hij, volgens de legende, de grenzen van zijn rijk uit in het Baskenland en in Galicië. Later werd Asturië met León tot één koninkrijk verenigd, dat onder Alfonsus III (866-909) een hoge bloei bereikte.
Sindsdien spreekt men slechts van León. In 1388 werd Asturië een afzonderlijk vorstendom, dat de koning aan zijn zoon schonk; voortaan heette de kroonprins van Spanje prins van Asturië. Dat gewest genoot vanouds veel vrijheden; de koningen van Spanje waagden het niet, deze te schenden, en zelfs de inquisitie werd er nooit geduld. De quintas of lichtingen voor de krijgsdienst werden er met grote omzichtigheid gevorderd, en vele Asturiërs bleven vrij van belastingen. Die voorrechten werden door de omwenteling van 1822 opgeheven, doch in 1823 gedeeltelijk hersteld. Zelfs hebben de inwoners in 1830 van Ferdinand VII een voorrecht herkregen, dat zij in 190 jaren niet in toepassing hadden gebracht, nl. de bevoegdheid om een opperste Junta te benoemen, een soort van provinciale Cortes-vergadering.
Het traditionele particularisme van Asturië is echter in latere tijd, en vooral ten gevolge van de industrialisering in de tweede helft der 19de eeuw, grotendeels verdwenen.
Lit.: L. Barrau-Dihigo, Etude sur les actes des rois asturiens 718-910, in Revue Hisp. (1919); Idem, Recherches sur l’hist. pol. du royaume asturien 718-910, in Revue Hisp. (1921).