is de algemene naam voor het kustgebergte van Noord-Spanje. Het begint ten Z. van de mond der Bidassoa en strekt zich als een sterk gelede keten naar het W. tot aan de pas van Leitariegos uit.
Het gebergte, dat in een oostelijke Cantabrische en een westelijke Asturische keten verdeeld wordt, bestaat bijna geheel uit twee evenwijdige ketens: de hoofdketen (de voortzetting der Pyreneeën) en de lagere kustketen. Het oostelijk deel der hoofdketen wordt naar het Z. door de hoogvlakte van Vittoria (plateau van Alava) van de evenwijdig lopende Sierra de Andia gescheiden. Tot aan het diep insnijdend dwarsdal der Besaya, waardoor de spoorweg van Madrid naar Santander voert, bestaat het gebergte bijna geheel uit krijtgesteenten (kalk). Het gebergte is in dit gedeelte wild en steil, maar niet hoog.
De hoogste toppen zijn hier de Peha de Amboto (1358 m), de Pena de Gorbea (1538 m) en de Monte Valnera (1718 m). Belangrijk hoger is de westelijke helft van het gebergte. Aan beide zijden van het Besayadal bestaat het uit bontzandsteen en andere sedimentaire triasvormingen; hierbij sluit zich naar het W. een sterk ontwikkelde formatie van Jurakalk aan, welke op het (rijke kolenlagen bevattende) steenkolengebergte van Asturië ligt. De Jurakalk vormt de hoogste toppen van het gebergte, de Pena Prieta (2531 m) en ten N.W. daarvan de Picos of Penas de Europa (Torre de Cerredo, 2678 m, Pena Vieja, 2665 m), die het gehele jaar met sneeuw bedekt zijn.
Ten O. van de Pena de Gulazones (1980 m) ligt de pas van Pajares (1363 m), waarover de weg en (door een tunnel) de spoorweg (tot 1283 m) van Leon naar Oviedo voeren. Dit westelijk deel van de Asturische keten bestaat uit devonische lei- en kalkgesteenten. Van het Besayadal tot aan de bronnen van de Sil zendt de CantabrischAsturische keten noord- en zuidwaarts een menigte dwarsketens uit; de zuidelijke verbreden zich dikwijs tot terrasvormig overhangende plateau’s. Zulke, door steile rotswanden omgeven plateau’s heten paramera’s.De Asturische keten bevat ook vele bergmeren, die in de eigenlijke Cantabrische keten geheel ontbreken. Aan de bronnen van de Sil verdeelt zich de hoofdketen in twee takken. De ene, van de Pena Rubia naar het Z.W. lopende, wordt bij Quiroga door de Sil doorbroken en strekt zich tot in de Galicische provincie Orense uit, waar hij zich tot een ruw bergland verbreedt, dat naar het Z.W. terrasvormig naar de Portugese kust afdaalt. Ten N. van het doorbraaksdal der Sil bereikt deze keten in de Sierra de Picos een hoogte van 2004 m.
De tweede, naar het Z. gerichte tak, de Leonesische keten, begint met de met sneeuw bedekte Sierra de Jistredo, wendt zich bij de Teleno (2188 m) naar het W., lost zich in evenwijdig, O.W. gerichte bergketenen op en vormt een sterk geleed, naar het W. en Z. afdalend bergland. Evenals de Leonesische keten lost zich ook de Asturische westwaarts op in een veelvertakt bergterras, dat het grootste gedeelte van Galicië beslaat, niet hoger dan 1200 m reikt en, evenals het Leonesische gebergte, grotendeels uit graniet is opgebouwd. Bijna het gehele Cantabrische gebergte heeft een weelderige plantengroei, die voor een gedeelte uit dichte loofhoutwouden bestaat; slechts in het W. komt naaldhout voor. Het gebergte wordt door tal van wegen en spoorwegen doorsneden.