noemt men in het algemeen de fijne stofdeeltjes, die het product zijn van een verbrandingsproces.
(1, geologie), fijne poedervormige stof, die bij vulkanische uitbarstingen in de lucht wordt geslingerd en daaruit subaërisch neerslaat. Zijn de deeltjes grover, dan spreekt men van vulkanisch zand. Later vormen beide afzettingen om de krater lagen van vulkanische tuf, min of meer verharde vulkanische as of zand. Vulkanische as kan bestaan uit afgeschuurd oud materiaal van de wanden van de kraterpijp en wordt dan lava-as genoemd of kan uit nieuw magma zijn gevormd: magmaglas-as en bestaat dan uit kleine glasdeeltjes, stukjes van de wanden van gasbellen met glaswand, waarmede kleine losse kristallen vermengd kunnen zijn. De hoogte, waarop vulkanische as in de lucht wordt geslingerd, hangt van de gasdruk van het magma af. Bij een sterke uitbarsting, zoals die van de Vesuvius in 1906, werd de as ruim 10 km hoog de lucht in gespoten, bij een zeer sterke, zoals die van Krakatau in 1883, ruim 50 km(z as 1, asregen).
Asregen
Nadat vulkanische as (z as 1, geologie) door uit het magma ontweken gassen in de lucht geschoten, haar grootste hoogte heeft bereikt, begint de daling der asdeeltjes en daarmede de asregen. Natuurlijk vallen de zwaarste deeltjes het eerst en blijven de lichtste, de fijnste het langst zweven. Daarop heeft dus de wind het meeste vat. Terwijl de grovere in de lucht geslingerde lavadelen vlak om de krater neervallen, worden de grove as en het vulkanische zand verder in de lucht getransporteerd en de fijne as zeer veel verder. Bij een zwakke uitbarsting als van de Kloet op Java in 1919 werd de as over een groot gedeelte van Java verspreid door een wind uit westelijke en uit oostelijke richting. Na de geweldige uitbarsting van Krakatau in 1883 werd de fijnste as op 50 km hoogte door een wind in westelijke richting verspreid met een snelheid van 121 km per uur, zodat na 13½ dag een aswolk de aarde omgaf.
Na 6 weken, d.w.z. op 8 Oct. 1883, was vrijwel de gehele gordel tussen 30° N.Br. en 450 Z.Br. met asdeeltjes bezwangerd. Van eind Aug. tot Dec. 1883 daalde deze gordel ongeveer 3 km per maand. In Apr. 1884 waren van deze fijne asdeeltjes de grootste op aarde neergevallen. De allerfijnste bleven echter tot begin 1886 in de lucht; tot dan traden de beroemde rode morgen- en avondschemeringen op. De grovere asdeeltjes, niet tot deze wolk behorend, vielen volgens R. D.
M. Verbeek binnen een gebied met een oppervlak van 827 000 km2 (Nederland 34 000 km2).
(2, plantkunde) zijn de minerale stoffen, die bij de verbranding overblijven. Vrijwel alle elementen zijn wel eens in de as van planten aangetroffen; een klein aantal komt echter geregeld voor. De planten bevatten behalve de elementen C, H, O en N ook S, P, K, Mg, Ca, Fe, Cl, Na, Si, terwijl B, Cu, Mn, Al, Zn, e.a. in sporen voorkomen. Het ontbreken van één dezer elementen heeft dikwijls een duidelijk omschreven ziektebeeld tot gevolg (z gebrekziekten).
1. Planten, die op dezelfde bodem of in hetzelfde water groeien, bezitten dikwijls zeer verschillende asgehalten; ook de samenstelling van.de as is ongelijk.
2. De elementen zijn in zeer verschillende hoeveelheden in de plant aanwezig. Dit hangt voor een belangrijk deel af van de processen, die het opnemen van de voedingszouten regelen; daarnaast zal ook het verbruik van de elementen bij de assimilatie-processen van belang zijn. De plant bezit dus het vermogen bepaalde ionen bij voorkeur aan haar omgeving te onttrekken; men noemt dit het electief vermogen van de plant. Dit verschijnsel blijkt duidelijk, wanneer men de as van waterplanten vergelijkt met die van het slootwater, waarin zij groeien.
Ook stemt de asanalyse van de plant niet overeen met die van een grondextract.
Men moet hierbij echter bedenken, dat de chemische samenstelling van een grondextract afhangt van de wijze, waarop men dit extract verkrijgt.
Het electief vermogen van de plant gaat niet zover, dat alleen dié zouten opgenomen zouden worden, die voor de ontwikkeling van het organisme nodig zijn; de plant mist het vermogen om ballaststoffen buiten te sluiten.
3. De as kan in verschillende delen van één plant quantitatief zowel als qualitatief verschillen, omdat iedere cel haar eigen specifiek absorptievermogen bezit. Vergelijking van de as van roggekorrels en roggestro maakt dit duidelijk.
Zo verschilt de as van de vogellijm (Viscum album) steeds van die van de gastheerboom; de as van de bremraap van die van de klimop, waarop hij parasiteert.
4. De concentratie van de zouten in de bodem heeft invloed op het opnemen door de plant; zo is het asgehalte van planten, die op een zoutrijke bodem staan, groot. Ook planten, die sterk verdampen, hebben over het algemeen een hoog asgehalte. Enkele bladeren bevatten veel as; bijv. bietenbladeren (tot 30 pct). Vruchten en zaden hebben meestal een laag asgehalte.
Enkele bijzondere gegevens mogen hier nog volgen. Calcium komt veel voor in dennenaalden, in het kernhout van bomen en in eikebast (tot 95 pct van de totale as); sommige wieren en schimmels bevatten echter heel weinig calcium. Veel Kalium vindt men in zaden, in parasieten (Bremraap) en in zeewieren; Natrium vooral in zeewieren en zoutplanten. Aluminium komt in de Wolfsklauw in grote hoeveelheden voor (tot 40 pct van de as); ook in de bast van tropische bomen van het geslacht Symplocos (dat daarom als beits in de ververij werd gebruikt). Daar nog niet werd aangetoond, dat het aluminium een noodzakelijk element is, beschouwt men het nog als een ballaststof. Zink komt voor bij de zgn. zinkflora, die men in Nederland in het Boven-Geuldal vindt (bijv. het Zinkviooltje, Viola lutea var. multicaulis). Jodium en Broom worden vooral door zeewieren opgehoopt; Chloor door de zoutplanten, wat de succulente bouw van deze planten tot gevolg heeft. Silicium (kiezel) vindt men in de schalen van de Diatomeeën; zonder kiezelzuur kunnen deze wieren dan ook niet leven. Verder nog in de stengels van paardestaarten, die daarom voor politoeren geschikt zijn (schaafstro), in de stengels van grassen en soms bij de bamboe, waar het als grote knollen kan voorkomen (tabaschir). Recente onderzoekingen wijzen er op, dat dit element bij de hogere plant niet gemist kan worden (z voeding; kunstmeststoffen; gebrekziekten).
PROF. DR A. W. H. VAN HERK
Lit: E. Wolff, Aschenanalysen dl I, (1871); S. Kostytschew. Lehrbuch der Pflanzenphysiologie dl I, (1926).
AS (3, scheikunde) is hetgeen na de volledige verbranding van een stof achterblijft. De as bestaat uitsluitend uit anorganische stof, de minerale bestanddelen. Bij de normale verbranding gaat echter gemakkelijk een groter of kleiner deel verloren van het eventuele gehalte aan chloor en zwavel, terwijl door reductie van de phosphaten ook een verlies aan phosphor mogelijk is. Zowel het asgehalte als de samenstelling van de as kunnen zeer uiteenlopen, bijv. voor verschillende houtsoorten. De door de plant opgenomen anorganische bestanddelen worden grotendeels in de as teruggevonden. Sedert Liebig heeft men dan ook talrijke as-analysen gemaakt, het is echter gebleken, dat het niet juist is zonder meer uit de samenstelling daarvan te besluiten tot de behoeften van de plant aan minerale bestanddelen.
Niettemin is as door haar samenstelling een goede meststof, waarvan reeds de primitieve landbouwers gebruik maakten. De scheikundige verbindingen, die de as samenstellen zijn meestal geheel anders dan die waarin de anorganische elementen in het organisme voorkomen. De samenstelling van de as wordt dan ook alleen aangegeven volgens het gehalte van de oxyden van de elementen of van deze zelf. Voor de landbouwscheikunde en de plantenphysiologie is de kennis dezer samenstelling van groot belang. In latere tijd is daarbij ook zeer veel aandacht besteed aan de in geringe hoeveelheden voorkomende, maar niettemin voor plant en dier vaak onmisbare elementen zoals borium, koper, mangaan, molybdenium, vanadium enz. (z as, 2, kristallografie).
Technisch zijn de verschillende soorten as thans nog slechts van geringe betekenis. Houtas was vroeger in houtrijke landen zoals Rusland (ook as van zonnebloemen), Zweden, Hongarije, ae V.S. en Canada een belangrijk artikel, daar het de grondstof vormde voor de winning door extractie van potas of kaliumcarbonaat. 1300-1500 kg boom = 1000 kg droog hout = 10 kg as = 1 kg moeilijk te zuiveren kaliumcarbonaat. Ook werd de as wel direct in de zeepziederij en de glasfabrieken gebruikt. Belangrijker dan houtas is thans nog de as afkomstig van de afvalstoffen van de spiritus-bereiding, de spoeling, waar dit product niet direct als veevoeder wordt gebruikt.
De as van zeeplanten en van wieren bevat meer natrium; voor de uitvinding van de sodafabricage door Leblanc werd hieruit soda verkregen. Deze as van zeewier (varech, kelp) is van oudsher een bron voor de winning van jodium.
De as van minerale brandstoffen varieert sterk met de herkomst en de gevolgde zuiveringsmethoden. Een hoog asgehalte is niet alleen onvoordelig, maar ook zeer lastig doordat bij de hoge temperaturen de as ten dele smelt (slakvorming). De samenstelling van de as, in het bijzonder de aanwezigheid van gemakkelijk smeltbare bestanddelen, bepaalt mede de bruikbaarheid van de brandstofsoort. Steenkool bevat 3-10 pct as, de betere kwaliteiten het minste (z steenkool). De samenstelling van steenkoolas e.d wijkt aanzienlijk af van die van de as van het oorspronkelijke plantaardige materiaal, ten gevolge van secundaire omzettingen, waarbij vnl. pyriet of ijzerkies FeS2 is gevormd, Merkwaardig is het belangrijke gehalte van steenkoolas aan sommige zeldzame elementen zoals germanium.
De grote hoeveelheden as, die in de moderne geïndustrialiseerde samenleving worden geproduceerd, hebben tot nu toe geen toepassing van enig belang gevonden, tenzij dan tot het aanplempen en ophogen van terreinen. Technisch moeilijker is de verzameling van de fijne asbestanddelen, de vliegas (z Cottrellproces).
De as van dierlijke lichamen, in het bijzonder van de beenderen, bestaat grotendeels uit koolzure en phosphorzure kalk; als zodanig heeft deze as waarde als kunstmeststof.
In vroegere tijd sprak men algemeen van metaalas (of metaalkalk) in plaats van oxyde. Zo worden nog wel met tin-as en lood-as tinoxyde SnO en loodoxyde PbO aangeduid.
De asbepaling geschiedt door een afgewogen hoeveelheid van de te onderzoeken stof in een gesloten kroes te verkolen en deze pas daarna zonder deksel voorzichtig te verbranden en uit te gloeien. Om verliezen te voorkomen voegt men wel uitgegloeide kalk toe, ook ammoniumnitraat om de verbranding van de gevormde kool te versnellen. De as is vrij vaak hygroscopisch en deze moet dan in een gesloten weegglas worden gewogen.
PROF. DR J. A. A. KETELAAR
Lit: Thorpe’s Dictionnary of applied Chemistry I, 503.