(Aucaes = rebellen: deze naam werd door de Spanjaarden van de Inka’s overgenomen, omdat zij zich voortdurend met kracht en succes tegen een drukkende overheersing hebben verzet), een krijgshaftig volk in Chili, dat ook thans nog tegenover de Chileense regering een zekere mate van autonomie heeft behouden.
Cultureel hebben de Araukanen onder de invloed van de Inka’s gestaan. Was vroeger vooral de jacht het middel om aan het nodige vlees te komen, van de Inka’s leerden zij de lama als huisdier kennen en veeteelt werd een der hoofdmiddelen van hun bestaan. De Spanjaarden voerden het schaap, de koe en het paard in. De Araukanen werden vervaarlijke ruiters en bezorgden als zodanig de Spanjaarden veel last. Wol werd de voornaamste kledingstof. De aanraking met de Inka’s leidde tevens tot verbetering van de landbouw; maïs en bonen werden sindsdien aangeplant, terwijl in de Spaanse tijd de ploeg de primitieve graafstok, waarmee de grond werd omgewoeld, ging vervangen.
Echte landbouwers zijn de Araukanen echter nooit geworden; zij verzamelen nog steeds veel plantaardig voedsel uit de bossen, terwijl de landbouw dan dient om een eventueel tekort aan te vullen. Dit verzamelen vormt nog een belangrijke werkzaamheid zowel voor mannen als vrouwen, vooral in de herfst om de wintervoorraad bij elkaar te brengen. Gedurende die tijd heerst tussen de stammen een godsvrede.
Individuele vrijheid en gelijkheid vormen de grondslagen van hun sociale organisatie. Hun hoofden hebben dan ook weinig gezag. Slechts in oorlogstijd komt het tot het aanvaarden van een meer centrale leiding. Evenals bij zovele primitieve volken is de familieband zeer krachtig. Zij zijn georganiseerd in patrilineale clans, hetgeen wil zeggen, dat o.a. ten aanzien van het erfrecht en het erfopvolgingsrecht alleen de vadersfamilie van betekenis is. Polygamie is geoorloofd.
Hun godsdienst is een natuurverering, waarbij dus de natuurgeesten een grote rol spelen. De priesterklasse is hoog in aanzien. Daarnaast worden er geestenbezweerders gevonden. Eertijds werden de krijgsgevangenen op ceremoniële wijze gedood, terwijl het hart door den aanvoerder werd opgegeten.
Hun uiterlijk wordt gekenmerkt door een betrekkelijk kleine gestalte (mannen gemiddeld 1,61 m), lichtbruine huid, lang, dik, sluik, zwart hoofdhaar en een rechte of convexe neus. In de 18de eeuw bedroeg hun aantal naar schatting nog 150.000; thans tellen ze slechts enkele tienduizenden.
PROF. DR H. TH. FISCHER
Lit.: E. R. Smith, The Araucanians (New York 1855); T. Guevara, Hist. de la civiliz. de Araucania (Santiago 1898-1902, 2 vols); R. E. Latcham, Ethnology of the A. in Journal Royal Anthrop. Institute (1909).