Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-10-2024

AQUAREL

betekenis & definitie

is in het algemeen de naam voor een polychrome waterverftekening. Sinds het tweede kwart der 19de eeuw is het begrip langzamerhand tot die tekeningen beperkt, welke uitsluitend of in hoofdzaak in transparante waterverven zijn uitgevoerd en zonder voorafgaande andere bewerkingen zijn ontstaan.

De aquarel wordt dus onderscheiden van 1. de gouache, waarbij uitsluitend, althans in hoofdzaak, dekkende, dus niet-transparante, waterverven worden gebruikt. Tot deze groep behoren o.m. de miniaturen in de middeleeuwse handschriften. Ook in de periode van het klassicisme (overgang 18de-19de eeuw) werd de gouache veel toegepast;
2. de ingekleurde tekening, waarbij het onderwerp reeds uitvoerig, met alle bijzonderheden in omtrekken, nuances, lichten en schaduwen, in één donkere toon (sepia, oker, bister, O.-I. inkt) is verwerkt en waarover de verschillende kleuren te juister plaatse met transparante verven zijn opgebracht, zodat de schaduwen, nuances, enz. zichtbaar blijven en aan het geheel het gewenste reliëf geven. De schaduwen en nuances ontstonden dus door de samenwerking van een (donkere, bruine) toon met de opgezette kleur. De periode der romantiek bediende zich nog welhaast uitsluitend van deze werkwijze. Nadien is men gaan inzien dat de daarmede verkregen effecten niet aan het reële natuurbeeld beantwoordden. Men was gaan begrijpen, dat schaduwen en nuances in elk gedeelte van het tafereel steeds onderling verschillen en haar kleuren van lichtval, lichtkracht, reflexen, contrast-werkingen, aard der materie, enz. afhankelijk zijn. Een schaduw is niet slechts een donkerder kleur maar in feite een andere, die door toevoeging van alleen donkere verven niet altijd kan worden bereikt.

De nieuwe visie leidde vanzelf tot een andere werkwijze, waarbij de vóór-tekening in één neutrale kleur achterwege werd gelaten en het geheel door middel van menging van verschillende transparante verven werd opgebouwd. Deze menging geschiedde vooraf op het palet, ofwel op de tekening zelf, hetzij dat men daarop de verven in vloeibare toestand met elkaar in verbinding bracht, óf dat men op reeds droog geworden verflagen er nog één of meer van andere kleuren aanbracht. Om deze techniek mogelijk te maken, gebruikten de kunstenaars bij voorkeur een bepaald soort papier, zgn. aquarel-papier, waarop de verf niet onmiddellijk intrekt en dus langer gelegenheid geeft tot menging met andere kleuren. De transparantie van alle verven is niet gelijk. Men kent semi-doorschijnende (okers, ombers, enz.) en niet-doorschijnende verven (bijv. wit). Wel kan men door sterke verdunning met water de doorschijnendheid min of meer bevorderen,doch daarbij gaat de diepte en kracht der kleuren in evenredige wijze verloren, zodat de aquarellist veelal genoodzaakt is hier en daar ook dekkende of semi-dekkende verven te gebruiken. Het principe wordt daarmede niet verloochend, de werkwijze blijft in de grond verschillend van alle in vorige perioden toegepast.

De aquarel verlangt een speciale techniek, waarbij niet alleen een grote kennis van verven en kleuren, maar ook een rijke ervaring en routine worden vereist. Vooral in Engeland heeft de aquarel-kunst een rijke beoefening gevonden. Reeds in 1802 werd daar de Society of Painters in Watercolours opgericht (R.W.S.), later gevolgd door andere clubs, waarvan The Institute of Painters in Water-Colour (R.I.) de bekendste is geworden. Nadien heeft de aquarel in geheel Europa een buitengewone belangstelling gevonden. De bloeitijd valt ten tijde van het impressionnisme. In Nederland waren het de meesters van de zgn. Haagsche School, die in de aquarel, als de Marissen, Mauve, Weissenbruch, Israels, Mesdag, Breitner, De Zwart, Voerman en vele anderen, een welgevallig uitdrukkingsmiddel zagen,

P. T. A. SWILLENS

Lit.: Laurence Binyon, English Water-Colours (London 1939); J. L. Voget, A History of the Old Water-Colour Society (London 1891); H. M. Cundall, Masters of Water-Colour Painting (London 1922-’23); A. L.Baldry, ModernBritish WaterColour Drawings (London 1900); L.

Justi, Deutsche Zeichenkunst im 19. Jahrhundert (2de uitg. 1920); H. J. Paris, English Watercolour Painters (London 1945).

< >