(van het Latijnse aquaeductus) duidt in het algemeen waterleidingen aan. Deze waren er al in oude tijden, zeker in de 6de eeuw te Athene en op Samos: zij bestaan veelal uit buizen van gebakken leem, in groeven onder de aarde gelegd.
Het systeem is ons thans goed bekend uit de opgravingen in Priene, waar het water van een berg werd gevoerd en door de hoge druk naar de bovenste verdiepingen van de huizen werd geleid (vgl. Wiegand, Priene) en in Pergamon, waar de toepassing van het systeem der communicerende vaten eveneens duidelijk is te zien (vgl. Wiegand, Pergamum), Korinthe en elders. Bekend zijn de aquaeducten te Rome en in de steden van het Romeinse rijk. Volgens Vitruvius en Frontinus werden zij op de volgende wijze aangelegd: had men eerst bepaald, hoeveel water werd vereist, dan onderzocht men de bronnen, welke boven het niveau der stad moesten zijn gelegen en die zich wel eens op een afstand van 15 uren gaans bevonden. Het kanaal was van steen of ijzer en steeds overdekt.
Het werd door bergen heen gebouwd (rivus subterraneus), rustte in valleien en kloven op een vaste grondslag (substructio) of op bogen (opus arcuatum), welke soms 3 verdiepingen vormden en een hoogte van 40 m bereikten. Hier en daar werd het water in grote kommen of vijvers (piscinae) verzameld. Op de plaats van bestemming werd het in een groot gebouw met gewelfde bassins opgevangen en van hier door middel van loden of stenen pijpen naar badplaatsen, tuinen en afzonderlijke woningen geleid. Tot bestrijding der kosten betaalde men een jaarlijkse som, waarvan het bedrag van de hoeveelheid water, waarover men beschikken kon, afhankelijk was. Rome zelf bezat de grootste waterleidingen: o.a. de Aqua Marcia (144 v. Chr.) en vooral die van keizer Claudius (56 na Chr.).
De grote bogen der Aqua Claudia maken ook thans nog indruk in de vlakte. Nog altijd worden de Acqua di Trevi (gebouwd door M. Agrippa 22 v. Chr.), de Aqua Felice (van Claudius) gebruikt. Ook bij Nîmes en elders vindt men nog overblijfselen (te Nîmes heet zij Pont du Gard).
PROF. DR A. W. BYVANCK
Lit. D. S. Robertson, A handbook of Greek and Roman architecture (1929), blz. 236-237; G. Lugli, I monumenti antichi di Roma e suburbio (1931-1938), II, blz. 333-402; Th. Ashby, The aquaducts of ancient Rome (1935).