Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-10-2024

ANSCHLUSS

betekenis & definitie

is de vereniging van Oostenrijk met het Duitse Rijk, zoals deze, na enige mislukte pogingen, op 12 Mrt 1938 onder Duitse dwang tot stand kwam. De vernietiging van het Habsburg-rijk door de overwinnaars van 1918 — eindfaze van een langdurig ontbindingsproces — en de weinige vooruitzichten van de rompstaat Oostenrijk werkten de Anschluss-gedachte in de hand.

Reeds op 12 Nov. 1918 had de voorlopige Nationale Vergadering van de nieuwe republiek een grondwet aangenomen, die Duits-Oostenrijk tot een bestanddeel van de Duitse republiek verklaarde. Deze wet werd door de constituerende Nationale Vergadering op 12 Mrt 1919 bevestigd. De Duitse Nationale Vergadering in Weimar had van haar kant de Anschluss eenstemmig goedgekeurd op 21 Febr. 1919 en er in de latere grondwet mee rekening gehouden. De overwinnaar-staten verzetten zich echter tegen de vorming van een Groot-Duitsland. Het vredesverdrag van St Germain (10 Sept. 1919) verplichtte in art. 88 Oostenrijk om zich van alles te onthouden wat zijn onafhankelijkheid direct of indirect zou kunnen aantasten, behoudens toestemming van de Volkenbondsraad. Ook het vredesverdrag van Versailles van 28 Juni 1919 hield voor Duitsland een soortgelijke verplichting in.

Dienovereenkomstig moesten de Anschluss-bepalingen weer uit de Oostenrijkse en Duitse wetgevingen verwijderd worden. In een besluit van 16 Dec. 1919 had de Opperste Raad van de geallieerde en geassocieerde mogendheden zijn voornemen vastgelegd om zich tegen iedere poging te verzetten, die de politieke en economische onafhankelijkheid van Oostenrijk zou kunnen beperken. Opnieuw (op 4 Oct. 1922) werd in het protocol van de eerste Volkenbondslening hetzelfde beginsel door Engeland, Frankrijk, Italië en Tsjecho-Slowakije vooropgesteld en aan Oostenrijk zelf als verplichting opgelegd. Op dit protocol berustte de uitspraak van het Permanente Hof voor Internationale Justitie van 1931, gedaan op verzoek van de Volkenbondsraad en (met de kleinst mogelijke meerderheid) uitmakend, dat het ontwerp van een Oostenrijks-Duitse tolunie van 19 Mrt 1931 onverenigbaar is met genoemd protocol. Een nieuw Geneefs leningsprotocol van 15 Juli 1932 verwees wederom naar de verplichtingen in het eerstgenoemde.Ondanks deze hindernissen bleef de Anschluss–beweging in beide landen gedurende de jaren twintig voortwerken. Een voorstel in de Oostenrijkse Nationalrat van 10 Febr. 1921 tot het houden van een volksstemming over de Anschluss werd aangenomen, maar onder diplomatieke druk niet uitgevoerd. Toch wist in Tirol de landdag op 24 Apr. 1921 zulk een stemming door te zetten, die een zeer grote meerderheid voor de Anschluss opleverde. In Oostenrijk ijverden in die jaren ervoor: de Österr.-Deutsche Arbeitsgemeinschaft en de Österr.-Deutsche Volksbund; in Duitsland de Österr.-Deutsche Arbeitsausschuss, opgevolgd door de Österr.-Deutsche Volksbund.

De machtsaanvaarding van het nationaal-socialisme in Duitsland (30 Jan. 1933) verplaatste het zwaartepunt van de Anschluss-beweging geheel naar die zijde. Voor het nat. socialisme was de Anschluss een programmapunt. In Oostenrijk daarentegen was men zich, mede door het nu zoveel scherpere contrast met het Derde Rijk, meer gaan bezinnen op zijn eigen aard en taak als Zuid-Duitse natie. Bovendien waren de economische vooruitzichten beter geworden en begon de schepping van 1918 meer levenskracht te krijgen dan men in die donkere dagen, toen de Anschluss de enige uitweg scheen, verwacht had. Onder deze omstandigheden werd de Anschluss-beweging in Oostenrijk in hoofdzaak gedragen door de nat. socialisten. De niet-nat. socialistische Groot-Duitsers konden hun hoop slechts gevestigd houden op een nieuwe verandering van het regiem in Duitsland.

De opeenvolgende Oostenrijkse regeringen herkenden het nat. socialistische gevaar in eigen huis laat en gaven meer energie aan de bestrijding van de soc. democraten. Dezen, als partij reeds weinig tot medewerking geneigd, beschouwden van hun kant de overheid als het grotere gevaar. De parlementaire meningsverschillen hadden de regering-Dollfuss op 7 Mrt 1933 aanleiding gegeven om de Nationalrat buiten werking te stellen. Een wilde soc. democratische opstand in Wenen op 12 Febr. 1934 maakte de verdeeldheid groter. Van de verschillende burgerwachten ontbond de regering wel de soc. democratische formaties, maar niet de Heimwehr. Aan de Heimwehr-beweging hadden de bondskanseliers Seipel en Dollfuss grote politieke invloed toegedacht; het volk liet zich daardoor echter nimmer beïnvloeden.

Wel werkten in de Heimwehr fascistische en nationaal-socialistische invloeden. Zo waren er diverse factoren, die het nat. socialisme vrij spel gaven om van binnen uit de Anschluss voor te bereiden.

In de loop van 1933 was de Duitse inmenging steeds sterker geworden. De Duitse radio trachtte het Oostenrijke volk op te zetten tegen de regering, Duitse officieren verzorgden de opleiding van een Oostenrijks legioen, ontplofbare stoffen, gebruikt bij aanslagen op spoorbruggen, bleken van de Duitse Reichswehr afkomstig te zijn. Op 27 Mei 1933 had Hitler het voor Oostenrijk zo belangrijke Duitse toeristenverkeer stopgezet. Overal, in de politie, in de regeringsbureaux namen nat. socialisten posities in. Steinhäusl, het hoofd van het veiligheidsbureau van de Weense politie en Anton Rintelen, de vroegere Landeshauptmann van Stiermarken en daarna gezant te Rome, stonden bekend als nat. socialisten. In de zomer van 1934 bereidde een aantal nat. socialisten een komplot voor met het doel om de bondskanselarij tijdens een kabinetszitting te bezetten, de ministers gevangen te nemen en door een regering met Rintelen te vervangen; verder om zich van de radio meester te maken en tenslotte om den bondspresident Miklas het ingrijpen te verhinderen.

Onmiddellijke afkondiging van de Anschluss schijnt, uit vrees voor internationale verwikkelingen, niet overwogen te zijn. Doordat een van de handlangers de moed verloor en inlichtingen gaf aan de autoriteiten, hadden deze alle veiligheidsmaatregelen kunnen nemen. Met name minister E. Fey, hoofd van de Weense Heimwehr, was volledig ingelicht. Niettemin werden de maatregelen laat en onvolledig genomen en kwam de staatsgreep tot een begin van uitvoering. Toen de groep, die bestemd was voor de bondskanselarij op 25 Juli daar binnendrong, was het inmiddels gewaarschuwde kabinet niet meer bijeen; Dollfuss en Fey waren er echter nog.

Dollfuss werd door het hoofd van de groep, zekeren Planetta, neergeschoten en bloedde, zonder dat er moeite was gedaan voor medische hulp, dood. Fey trad op als tussenpersoon bij de onderhandelingen over het vrijgeleide van de samenzweerders in de kanselarij, die al spoedig door regeringstroepen omsingeld was. De operatie tegen het radiogebouw kwam niet verder dan de uitzending van de mededeling, dat Rintelen de regering had overgenomen. Ook de andere ondernemingen mislukten, ofschoon opstanden in de provincie nog enige dagen bleven voortduren. De regering honoreerde het vrijgeleide van de ingeslotenen in de kanselarij niet, zich erop beroepend, dat de moord op Dollfuss haar eerst later was bekend geworden. 13 hoofddaders werden opgehangen, de anderen tot gevangenisstraf veroordeeld, onder wie Rintelen, die zich na de mislukking van de Putsch een schotwond had toegebracht.

De martelaarsdood van den ondanks alle binnenlandse strijd onder het volk geliefden Dollfuss gaf aan de Oostenrijkse idee nieuwe kracht en de opvolgende kanselier Kurt von Schuschnigg trachtte hieraan eigen vormen te geven. Hij stelde zich aan het hoofd van het Vaterländische Front, een politieke beweging, die in plaats van de ontbonden partijen was gekomen, en ontbond de Heimwehr bij besluit van 10 Oct. 1936. De processen na de Putsch van 1934 hadden de ogen van de regering geopend voor het gevaar, dat haar in haar eigen omgeving dreigde. Alleen de internationale toestand, met name de steun van Italië, had gemaakt, dat Duitsland de Oostenrijkse nat. socialisten bij de staatsgreep van 1934 in de steek moest laten (z As Berlijn-Rome). Nog enige jaren kon de Oostenrijkse regering deze steun blijven ontvangen, zolang Italië samen met Engeland en Frankrijk front bleef maken tegen alles wat tot de Anschluss kon leiden. Het einde van de Abessinische oorlog (z Abessinië) vond Italië in een andere en zwakkere positie.

Het trachtte met Duitsland tot een blijvende samenwerking te komen en daartoe behoorde het toestaan van nauwere Duits-Oostenrijkse betrekkingen. Zo kwam het Duits-Oostenrijkse verdrag van 11 Juli 1936 tot stand, waarbij Duitsland de Oostenrijkse souvereiniteit erkende in de zin van een rede van Hitler van 21 Mei 1935 (hierin wordt het zelfbestemmingsrecht van het Duitse volk „overal” geëist en gezegd, dat op den duur geen regiem, dat niet door het volk gedragen en gewenst wordt, zich kan handhaven). Verder zou het nat. socialisme een binnenlandse aangelegenheid zijn van elk van beide landen en ten slotte beloofde de Oostenrijkse regering zich in het bijzonder tegenover het Duitse Rijk te gedragen in overeenstemming met de overtuiging, dat Oostenrijk een Duitse staat is. In een toegevoegd memorandum verplichtte de bondskanselier zich nog, vertegenwoordigers van de zgn. nationale oppositie tot medewerking aan de politieke verantwoordelijkheid aan te trekken. Deze nationaal-socialisten zouden ook „voor de inwendige verzoening van de nationale oppositie en voor hun deelneming aan de politieke wilsvorming zorgen”. Deze belofte, gezien tegen de veranderde internationale achtergrond, sloot al Von Schuschnigg’s capitulatie in, die hij alleen kon vertragen door de gestelde eisen langzaam te vervullen.

In Febr. 1937 gaf Schuschnigg, in overeenstemming met deze belofte, aan een comité van zeven toestemming om een politiek bureau op te richten. Het stond onder leiding van kapitein Leopold, wiens plaatsvervanger een zekere Tavs was, en onderscheidde zich in niets van een nat. socialistische partijcentrale. In dit bureau werd in Jan. 1938 een inval gedaan op grond van onvoorzichtige uitlatingen van Tavs zelf en inderdaad werden onder zijn berusting bezwarende documenten gevonden. Zij bevatten een plan voor een nat. socialistische staatsgreep, waarbij het Duitse leger hulp zou verlenen. Het comité werd na deze ontdekking ontbonden en tegen Tavs een hoogverraad-proces voorbereid. Het is waarschijnlijk, dat de daarna volgende gebeurtenissen verhaast zijn door de „zuivering” van de Duitse legerleiding op 4 Febr. en de daaruit voortkomende behoefte aan een buitenlands succes.

Op 12 Febr. begaf Schuschnigg zich naar Berchtesgaden op uitnodiging van Hitler, met klem overgebracht door von Papen, die na de Putsch van 1934 als Duits gezant te Wenen was opgetreden. Schuschnigg was in gezelschap van den Duitsgezinden minister van buitenlandse zaken, Guido Schmidt. Schreeuwend en onder militaire bedreigingen eiste Hitler, dat de Oostenrijkse politie onder een nat. soc. minister gesteld moest worden. In dat verband kwam men tot overeenstemming over den persoon van dr A. Seyss-Inquart, die in het Volkspolitische Referat van het Vaterländische Front eveneens voor de „verzoening” van de oppositie moest zorgdragen. Deze persoon had Schuschnigg’s vertrouwen weten te wekken.

Andere eisen van Hitler waren onvoorwaardelijke amnestie voor politieke gevangenen en opneming van nat. socialisten in het Vaterländische Front op voet van gelijkheid. Ofschoon aan al deze eisen werd voldaan, legde Schuschnigg de laatste zodanig uit, dat politieke gelijkgerechtigdheid een vrije strijd van meningen mogelijk zou maken. In die strijd zou, naar zijn mening, het nat. socialisme een minderheid blijken. Zo besloot hij, zij het ook laat, de arbeiders, op wie het nat. socialisme inderdaad nog maar weinig vat had kunnen hebben, om zich heen te verenigen. De gekozen vertrouwensmannen van de Weense arbeiders beloofden Schuschnigg steun bij de verdediging van de vrijheid en onafhankelijkheid van Oostenrijk en verklaarden de 12de Febr. 1934 te willen vergeten.

Op 5 Mrt hield Seyss-Inquart, nu minister van binnenlandse zaken, een rede in Linz, een stad, evenals Graz, waar het nat. socialisme sterk verbreid was onder de kleinburgerlijke bevolking. Hier zeide hij, dat „de Oostenrijkse onafhankelijkheid rust in de garantie van het Duitse volk” en maakte hij bekend, volgens welke regels de nat. socialisten binnenkort in alle openbare ambten en lichamen hun intrede zouden doen. Deze rede veroorzaakte veel opwinding in beide kampen en beschaamde Schuschnigg’s vertrouwen in Seyss-Inquart’s gematigdheid. In antwoord kondigde Schuschnigg op 9 Mrt tijdens een verblijf in Tirol tegen 13 Mrt een volksstemming aan ter bevestiging van een vrij en onafhankelijk Oostenrijk. Op 11 Mrt, ingeleid door sterke agitatie van de Duitse radio, zond de Duitse regering tot driemaal toe een ultimatum aan den Oostenrijksen president met de onder militaire dreiging gestelde eisen de volksstemming op te schorten en de regering-Schuschnigg te vervangen door een regering-Seyss-Inquart. Het derde ultimatum werd aangenomen en de onmiddellijk optredende regering-Seyss-Inquart riep de hulp in. gelijk het in Hitler’s proclamatie van 12 Mrt heette, van het Duitse leger, dat terstond de Oostenrijkse grens begon te overschrijden.

Het kleine Oostenrijkse leger had de opdracht gekregen geen tegenstand te bieden, zodat de bezetting zonder bloedvergieten verliep (12 Mrt). De eerste wet van de nieuwe regering verklaarde Oostenrijk tot een staat van het Duitse Rijk, welk besluit door de Berlijnse regering tot rijkswet werd verheven. Tijdens een bezoek aan Wenen noemde Hitler op 15 Mrt Seyss-Inquart voor het eerst Reichsstatthalter van Oostenrijk als Land van het Duitse Rijk. Op 10 Apr. liet Hitler de inlijving van Oostenrijk na grote propagandistische voorbereiding bij volksstemming bevestigen; als uitslag werd opgegeven 99,75 pct van de uitgebrachte stemmen vóór. Er hadden in Oostenrijk veel arrestaties, zelfmoorden, ontslagen en emigraties plaats, terwijl het „gelijkschakelings”-proces en de anti-Joodse maatregelen (z antisemitisme) een aanvang namen. Internationale reacties van enige betekenis gingen met deze gebeurtenissen niet gepaard.

PROF. MR A. J. P. TAMMES

Lit.: Die Anschlussfrage in ihrer kulturellen, politischen und wirtschaftlichen Bedeutung, herausgeg. von F. F. G. Kleinwachter u. Heinz von Palle (Wien-Leipzig 1930); K. v. Schuschnigg, Dreimal Österreich (Wien 1937); R.

Ingrimm, Der Griff nach österreich (Zürich 1938); M. Fuchs, Showdown in Vienna (New York 1939); E. Lennhoff, De laatste vijf uren van Oostenrijk (vertal. van mej. E. W. Broekman, z.j.).

< >