Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 24-01-2022

Anicius manlius severinus boëthius

betekenis & definitie

Romeins staatsman, godgeleerde en wijsgeer (Rome ca 480 - Calvenzano, herfst 524), kreeg zijn Griekse opleiding waarschijnlijk te Alexandrië en wilde door commentaren op Plato en Aristoteles hun overeenstemming aantonen. Van deze reeks van werken, die niet voltooid werden, zijn een commentaar op de Categorieën en op De Interpretatione van Aristoteles (bron van kennis der middeleeuwen) overgeleverd, voorts een commentaar op de Isagoge van Porphyrius, een Institutio Arithmetica (getallenkunde) en een geschrift De Musica (de beide laatste naar Nicomachus van Gerasa).

Aan de echtheid van zijn theologische verhandelingen (Opuscula) wordt niet meer getwijfeld. Ofschoon van voorname Romeinse afkomst, bekleedde hij onder Theodorik, de koning der Oost-Goten, die in Italië heerste, hoge ambten: consul in 510, magister ojpciorum sedert 1 Sept. 522. Beticht van hoogverraad vanwege zijn streven naar herstel der Romeinse vrijheid, werd hij in hechtenis genomen en 524 waarschijnlijk te Calventianum (Calvenzano) bij Milaan door worging ter dood gebracht.Tijdens zijn gevangenschap schreef hij de indrukwekkende Consolatio Philosophiae (troost der wijsbegeerte) in vijf boeken: de verpersoonlijkte wijsbegeerte troost de vernederde, die onschuldig lijdt, door hem er op te wijzen, dat het lot krachtens zijn wezen ongewis is en hij dus niet mocht verwachten, dat de bozen altijd ongelukkig zijn en de wijzen altijd gelukkig, dat het lot een lagere uitingsvorm is van de voorzienigheid, die samenvalt met het hoogste goed, God. De antinomie tussen de vrije wil en de voorzienigheid wordt opgelost door een verwijzing naar het verschil tussen het discursieve menselijke denken {ratio) en het intuïtieve denken Gods {intelligentia), dat in een eeuwig Nu alles schouwt. Het werk, dat goed is opgebouwd in een rustig en wetenschappelijk betoog, bevat reminiscenties aan vele, vooral Griekse schrijvers, maar is gevoed door het neoplatonisme van die tijd (Ammonius van Alexandrië, een leerling van Proklos). Ofschoon Boëthius geen christen was, zijn christelijke invloeden, overigens destijds niet gemakkelijk van neoplatonische te scheiden, minder duidelijk. Naar de vorm, een mengeling van proza en poëzie, is het geschrift een satura Menippea (z satire). Boëthius’ geschrift De Institutione Musica is een van de voornaamste bronnen geweest waaruit de M.E.-se muziektheoretici hun kennis van de Griekse muziek hebben geput, met het gevolg dat een fout van Boëthius in de benaming der toonladders algemeen werd overgenomen.

In de middeleeuwen zeer veel gelezen en gecommentarieerd (evenveel handschriften als van Vergilius, in de 15de eeuw meer dan 50 uitgaven), door Alfred de Grote in het Oud-Engels, door Notker in het Duits en door Planudes in het Grieks vertaald, wordt de Consolatio thans wel eens te laag aangeslagen.

Bibl.: Uitgaven Consolatio: i. editio princeps: Johannes Glim Savigliani (1471); 2. J. Thorpe, Loeb Class. Libr. (1918 met Eng. vert.); A. Fortescue en G. Smith (London 1925); G.

Weinberger (Wenen 1934); E. Gothein (tekst met Dt. vert., Berlin 1932). Nederl. vert.: D. V. Coornhert (Leiden 1585); J. W.

Schotman (Amsterdam 1924); J. W. Hoek, De Middelned. vertalingen v. Boëthius’ De Consolatione Philosophiae m. overz van de andere Ned. en niet-Ned. vertalingen (Harderwijk 1943).

Lit.: Bronnen: P. Courcelle, Les Lettres Grecquesen Occident (Paris 1943). Algemeen: Biraghi, Boezio filosofo, teologo, martire (Milano 1865); H. Burdach, Die humanistische Wirkungen d. Trostschrift d. Boëthius im Mittelalter u. i. d.

Renaissance (Deutsche Vierteljahrsschr. Bd 21, 1933. pag. 530-558); H. F. Stewart, Boëthius: an Essay (Edinburgh 1891); H. Hüttinger, Studia in Boethii carmina collata (Regensburg 1900); A. Hildebrand, B. und seine Stellung zum Christentume (Regensburg 1885); H.

R. Patch, The tradition of B. (N.-York 1935); Helen M. Barrett, B., some aspects of his time and work (Gambridge U.P. *94°)» J* M. Hoek, De Middelnederl. vertalingen van B.’s De Consolatione Philosophiae (1943).

< >