Grieks wijsgeer uit de Ionische school (Clazomenae in Ionië ± 500 v. Chr. - Lampsacus 428 v.
Chr.), bezocht Egypte en andere beschaafde landen van die tijd en vestigde zich in 462 te Athene. In den beginne — zo luidt zijn leer — waren de oneindig kleine oerbestanddelen met elkander vermengd en in rust. Hieruit heeft de ongeschapen Geest alles te voorschijn geroepen wat bestaat. Het streven der stof om tot die chaos terug te keren is de bron van alle kwaad en tevens van de vergankelijkheid der dingen. Doch de geest, waaruit alle zielen van mensen en dieren zijn gesproten, die als een zelfstandig, eeuwig en verstandelijk wezen (νούς) de wereld doordringt, schept gestadig nieuw leven uit de dood. Evenwel speelt, gelijk Socrates hem in de Apologie verwijt, deze geest of „nous” geen rol in zijn werkelijke natuurverklaring.
Hij zag in de regenboog de breking der zonnestralen, noemde de donder en de bliksem een gevolg van de werking van droge, warme dampen, die zich met geweld een weg baanden door de vochtige wolken. De maan was volgens hem een bewoonbaar lichaam, met heuvels en dalen bedekt, de zon en de sterren waren gloeiende massa’s. Zijn nieuwe denkbeelden brachten hem in verdenking van atheïsme. Door zijn vijanden aangeklaagd en door zijn bewonderaar Perikles met moeite van de dood gered, begaf hij zich naar Lampsacus en overleed er, nadat de Atheners hem ten tweedenmale aangeklaagd en als een begunstiger der Perzen ter dood veroordeeld hadden. Het leven en de werken van Anaxagoras kennen wij hoofdzakelijk uit de mededelingen van Plato, Aristoteles, Diogenes Laërtius en Plutarchus; zijn geschriften zijn, op enkele fragmenten na, verloren geraakt.Anaxagoras neemt ook een plaats in de geschiedenis der anatomie in. Toen een eenhoornige bok voor Perikles was gebracht, ontleedde Anaxagoras het dier en toonde aan, dat de misvorming was toe te schrijven aan een afwijking van de hersenen waarin slechts één ventrikel was. Hij meende, dat de meeste ziekten haar oorsprong vonden in de gal.
Bibl.: H. Diels, Die Fragmente der Vorsokratiker, I, 4. Aufl. (1922).
Lit.: E. Arleth, Die Lehren des A. vom Geist u. der Seele, in: Archiv für Gesch. der Phil., VIII (1895); E. Dentler, Die Grundprinzipien der Phil. des A. (München 1897); L. Pannentier, Euripide et Anaxagore (1892).