is de hoofdstad van de Verenigde Provincies in Brits-Indië en telt (1941) 260 630 inw. Zij ligt op een landtong, gevormd door de vereniging van de twee heilige rivieren, de Ganges en de Jumna (Dsjoemna of Dzjamna), waardoor ook de stad als heilig wordt beschouwd.
Zij is met haar nauwe straten ver van fraai, is de zetel van een luitenant-gouverneur, sedert 1861 van het provinciaal bestuur en ligt tussen bovengenoemde twee rivieren, aan de spoorweg van Calcutta over Benares naar Delhi. Haar naam betekent Godsstad, en jaarlijks trekken vele bedevaartgangers derwaarts. De opening van het Gangeskanaal en de spoorwegverbindingen hebben Allahabad tot een handelsstad van betekenis gemaakt.Er is o.a. een belangrijke handel in katoen. Tot 1753 behoorde deze stad tot het rijk van den Groot-Mogol. In gemeld jaar werd zij door Safter-Jang, vizier van Oudh of Audh, veroverd, maar reeds in 1765 kwam zij onder Britse heerschappij. Wel zag zij zich toen verheven tot residentie van den sjah van Aloem, maar deze verliet haar, waarna zij in 1773 door de Engelsen aan den naib (of naoob) van Audh werd afgestaan, die haar later overgaf aan de Oostindische Compagnie. In Juni 1856 werd de opstand er terstond door kolonel Nerill onderdrukt.Kunsthistorisch.
Aan de monding van de Jumna in de Ganges ligt een zware citadel, welke uit de vroeg-Mohammedaanse tijd stamt, doch herhaaldelijk versterkt en ombouwd werd. Daaronder bevindt zich een onderaardse Hindoetempel, waarin zich nog een der befaamde kolommen van koning Asoka bevindt. Bij de citadel behoort een arsenaal, en in de nabijheid daarvan is de graftombe van Khosroe, zoon van keizer Jehangir of Dsjangir, midden in fraaie, goed onderhouden tuinen. Meer naar het centrum der stad stichtte keizer Akhbar een paleis, waarvan nog slechts enkele resten de bijna overdadige weelderigheid doen vermoeden. Een weinig pretentieus, bijna vierkant bouwwerk is het sérail van Khosroe, bestemd voor het kosteloos onderbrengen der talrijke Hindoé-pelgrims, die op de Magh-Mela, het feest der baden, jaarlijks met tienduizenden naar de stad stromen. Nog groter is dit aantal bij het Koembh-Mela-feest, dat slechts iedere twaalf jaren plaats vindt. Aan de oever van de Jumna is de Grote Moskee, de Jama Maschid, opgetrokken, in Middeleeuws-Oostmohammedaanse stijl. De Engelsen hebben er sinds het begin van de vorige eeuw veel gebouwd, en zo komt het, dat de openbare bouwwerken, ondanks hun vaak zonnige pracht, zo weinig met de aard der oude stad overeenstemmen. In Engels klassicistisch -koloniale stijl zijn het Gouvernementsgebouw, het Hooggerechtshof en de Universiteit gebouwd; neo-gothische reminiscenties ontmoet men bij het Stadhuis, de verschillende gedenktekenen, met niet zelden overigens zeer draaglijke sculpturen. Meer om hun grootsheid dan om hun aesthetische waarde treffen het oog: de Anglikaanse en R.K. kathedralen, de Maynebibliotheek, het bijbehorende museum (met vele interessante oudheden uit de vroegere Hindoestad, Prag of Prayag, „plaats der offerande”, en van tempels uit de stad en omgeving) en het Muir Central College. Al deze gebouwen zijn weinig in overeenstemming met de inheemse stijl en te verspreid gelegen om aan een nieuw stadsdeel een eigen karakter te verlenen.