graaf, Russisch schrijver (gouvernement Samara 11 Jan. 1883 - Moskou 23 Febr. 1945), studeerde voor ingenieur, debuteerde in 1907 met een bundel „decadente” poëzie; zijn proza, dat in 1910 begon te verschijnen, zette de traditie van het igde-eeuws realisme voort. Na de revolutie emigreerde hij en in de emigratie publiceerde hij zijn beste werk, Nikita’s kinderjaren (1918) en De Zusters (1921, eerste deel van de in 1941 voltooide trilogie De lijdensweg, Ned. vert., Haarlem 1923).
In 1923 keerde hij naar Rusland terug, om zijn niet gering talent in dienst van de Sovjet-overheid te stellen, waarbij hij tegemoet kwam aan de behoefte aan historische heroïek (Peter de Eerste, 1929-’34) en de ondersteuning van de Stalinlegende (Brood, 1937). Bovendien publiceerde hij verhalen, scenario’s, fantastische novellen, toneelstukken en publicistisch werk, waarmee hij zich een belangrijke plaats in het openbare leven der Sovjet-Unie verwierf. Hij was een kleinzoon van de volgende.Bibl.: Polnoë sobranië sotsjinenij (15 dln, Moskwa 1947-) (tot 1952 14 dln versch.). Ned. vert. van Peter de Grote: Peter I (Amsterdam 1933).
Lit.: A. Stsjerbina, A. N. T. (Moskwa 1951); D. Fedotoff White, An Aristocrat at Stalin’s Gourt (Am. Slav. & East Eur. Rev., vol. IX (1950), p. 207).