(Alain de Lille of Alanus van Rijssel), middeleeuws wijsgerig en theologisch schrijver (Rijssel 1128- Citeaux 1203), gestorven als Cisterciënser, was nauw verwant aan de Platonisch-humanistische School van Chartres. Hij doceerde te Parijs en waarschijnlijk te Montpellier, werd geroemd als een der meest universele geesten der Middeleeuwen (doctor universalis, evenals later Albertus Magnus) en met Thomas van Aquino soms verheerlijkt als voornaamste vertegenwoordigers der middeleeuwse theologie.
Van zijn geschriften werden in de 14de en 15de eeuw nog vele handschriften vervaardigd, veelal met commentaar.Zijn Anticlaudianus (tegen Claudius Claudianus’ satyre Rufinus) is een allegorisch leerdicht, waarin hij, in de geest van zijn leermeester Bernardus Silvestris (van Tours), compilatorisch alle wetenschappelijke en theologische kennis van zijn tijd verwerkt om wording en wezen van de geschapen dingen en met name van het volmaaktste schepsel, den mens, te verklaren. De „rationalistische” Aristoteles wordt hierin achtergesteld bij den „religieuzen” Plato en de theologie in bloemrijke taal gevierd als „koningin der wetenschappen”. Ook in De planctu naturae (Over de klacht der natuur) wordt daaraan het hoogste gezag toegekend bij het verhelpen van de heersende geestelijke nood. In De fide catholica contra haereticos libri IV (Over het katholiek geloof tegenover de dwaalleraars) wijst hij op de noodzakelijkheid om waarheden als de onsterfelijkheid der ziel niet alleen met gezagsargumenten, maar ook met redelijke gronden te verantwoorden, daar het gezag als „een wassen neus” in alle gewenste richtingen kan worden verdraaid („auctoritas cereum habet nasum”). De Regulae of Maximae theologiae zijn de toepassing van een „geometrische methode” (vgl. Descartes, Spinoza) op theologisch gebied. Een op soortgelijke wijze bewerkte en aan hem toegeschreven Ars catholicae fidei (Katholieke geloofskunde) bleek later van zijn tijdgenoot Nicolaas van Amiens te zijn.
Lit.: Werken bij Migne, P. L., 210; B. Hauréau, Mémoires sur la vie et les oeuvres d’Alain de Lille, in Mém. de l’Acad. des Inscript. et Belles Lettres, XXXII (1886), I; Baumgartner, Die Philos. des Alanus ab Insulis (Münster 1896); M. Grabmann, Gesch. d. scholast. Methode (Freiburg, Br. 1911), II, 452-471; J. Huizinga, Ueber die Verknüpfung des Poetischen mit dem Theologischen bei Alanus de Insulis, Med. Kon. Ned. Acad. (1932).