is een familie van twee zaadlobbige planten, omvattend ongeveer 600 soorten van kruiden en halfstruikjes uit droge tropische en subtropische streken, met dikke, vlezige stengels en vlezige bladen zonder steunblaadjes. De bloembouw is merkwaardig.
In principe zijn er drie kransen, één voor het bloemdek, één voor de meeldraden en één voor het vruchtbeginsel, maar de meeldraden hebben de neiging, zich in talrijke delen te splitsen, die alle tot meeldraden kunnen worden, maar ook ten dele tot bloembladen. Het bekendste geslacht is Mesembryanthemum, dat vooral in Zuid-Afrika voorkomt. Van Af. crystallinum, het ijsplantje, worden de bladeren als groente genuttigd. De vruchten van Af. acinaciforme en Af. edule worden in Zuid-Afrika als zgn. Hottentottenvijgen gegeten. Al deze soorten vindt men in het Middellandse Zee-gebied verwilderd. Zeer merkwaardige vormen vindt men in Zuid-Afrika. Sommige soorten zien er uit als kiezelstenen, wat een bescherming tegen diervraat zal betekenen (Af. Bolusii e.a.). Andere laten de bladeren vrijwel geheel onder de aardoppervlakte zakken en het licht tot het assimilatieweefsel doordringen door een doorzichtig waterweefsel aan de top („vensterbladeren”). Een bekende soort is nog de Tetragonia expansa uit Japan, Polynesië, Australië en Zuid-Amerika, de zgn. Nieuw-Zeelandse spinazie, die ook in Europa wordt gekweekt.PROF. DR TH. STOMPS.