Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-06-2022

Agnosie

betekenis & definitie

is het niet herkennen van zintuigindrukken, een ziektebeeld, dat in menig opzicht overeenkomt met de asymbolie en dat ontstaat bij onderbreking van de verbindingsbanen tussen verschillende centra der grote-hersenschors. Wij vormen in ons brein gezichts-, gehoors-, gevoels-, reuk- en smaakvoorstellingen van de objecten, die wij waarnemen.

Voor de normale vorming van deze voorstellingen is eerste vereiste, dat de zintuigen goed functionneren en dat de zenuwgeleiding van deze zintuigen naar de schors der grote hersenen intact is. Het hersenschorsgedeelte, waarin de zintuigbaan eindigt, is noodzakelijk voor het tot stand komen der zintuiglijke gewaarwording: de lichtgewaarwording, de geluidsgewaarwording, de tastgewaarwording enz. De waarneming, d.w.z. het bewust worden van voorstellingen of symbolen, op grond van de verkregen gewaarwordingen, is niet aan dit zelfde gebied gebonden, doch aan een aangrenzend gedeelte der hersenschors. Zo kan het bij bepaalde laesies voorkomen, dat de verbindingsbaan tussen het gewaarwordingscentrum en het waarnemingscentrum verbroken is. Het is duidelijk, dat de op zichzelf juiste gewaarwording der zintuigindrukken dan niet kan leiden tot een waarneming der objecten. Toch heeft de patiënt van allerlei objecten innerlijk wel degelijk een voorstelling, immers het hersenschorsgedeelte, waaraan deze voorstelling gebonden is, bleef intact.Bij de optische agnosie of zieleblindheid heeft de patiënt normale gezichtsgewaarwordingen, hij loopt bijv. niet tegen de voorwerpen aan. Toch wekken deze voorwerpen bij hem geen objectvoorstellingen op. De patiënt is dan ook niet in staat te zeggen wat hij ziet. Wel is hij in staat zich innerlijk een voorstelling te vormen van allerlei dingen. Bij de acustische agnosie of zieledoofheid zijn de gehoorsgewaarwordingen goed. Zij zijn echter niet in staat acustische voorstellingen op te wekken. Daardoor kan de patiënt niet aangeven wat hij hoort. Hij hoort bijv. een klok luiden maar kan niet zeggen dat het een klok is. Bij de stereoagnosie, die ook wel astereognosie wordt genoemd, is de patiënt niet in staat de voorwerpen door betasten te herkennen, terwijl de elementaire gevoelsgewaarwordingen normaal zijn. Aanraking, pijn, warmte, koude en passieve beweging voelt hij goed. Wanneer hij echter een voorwerp in de hand krijgt, bijv. een schaar, een geldstuk, een kam of een potlood kan hij zich uit de goed gepercipieerde gewaarwordingen geen objectvoorstelling vormen.

Bijzondere vormen van agnosie zijn de alexie, de subcorticale sensorische aphasie en de optisch-amnestische of verbale amnesie. Een agnostische alexie, d.w.z. verlies van het leesvermogen, bij behouden gezichtsvermogen en behouden innerlijke voorstelling der schriftsymbolen, ontstaat, wanneer de verbinding van het gezichtscentrum met het leescentrum verbroken is. De zintuigindruk van het geschreven of gedrukte woord kan dan niet van het optisch centrum in de achterhoofdskwab doordringen tot het leescentrum in de gyrus angularis, de plaats waaraan de voorstelling der schriftsymbolen is gebonden. De innerlijke voorstelling der schriftsymbolen is inmiddels ongestoord, omdat het leescentrum als zodanig intact is. De patiënt is dan ook wel in staat zich een bepaald woord geschreven voor te stellen. Ook is hij in staat te schrijven, hetzij spontaan, hetzij op dictee. Het merkwaardige verschijnsel doet zich daarbij voor, dat de patiënt schrijft, doch niet in staat is te lezen wat hij zelf heeft geschreven.

Een subcortiale sensorische aphasie ontstaat wanneer de verbinding verbroken is tussen het acustisch centrum in de eerste temporale winding en het nabij gelegen spraakcentrum van Wernicke (zie de afb. bij het artikel asymbolie). De gewaarwording van het gesproken woord dringt dan niet door van het acustisch centrum tot het spraakcentrum, de plaats waaraan de voorstelling der woordklanken is gebonden. Door toespreken worden hier geen woordvoorstellingen opgewekt, zodat de patiënt bij goed gehoor niet kan begrijpen wat er gezegd wordt. Inmiddels beschikt hij innerlijk wel over de voorstelling der woordklanken, aangezien het spraakcentrum zelf intact is. Innerlijk kan hij de woorden laten klinken, maar het toegesproken woord wekt geen klanksymbool op. (Men vergelijke hiermede de corticale sensorische aphasie onder het hoofd asymbolie, waarbij, behalve het verstaan, ook de innerlijke spraak verloren is gegaan).

Een (optisch) amnestische of verbale aphasie ontstaat wanneer de verbindingsbanen tussen het gezichtscentrum en het spraakcentrum zijn verbroken. Gezichtsindrukken kunnen dan geen woordvoorstellingen opwekken, waardoor de patiënt niet in staat is voorwerpen te benoemen. Wel wekken de gezichtsindrukken bewegingsvoorstellingen op, zodat de patiënt kan demonstreren waartoe het voorwerp gebruikt wordt. Bij het tonen van een potlood zal hij schrijfbewegingen maken, bij het tonen van een sigaar zal hij doen of hij rookt. Het juiste woord voor de getoonde voorwerpen kan hij echter niet bedenken. Aangezien de verbindingsbanen tussen het gehoorcentrum en het spraakcentrum enerzijds en tussen het spraakcentrum en het centrum der bewegingsvoorstellingen anderzijds wel intact zijn, is het nu mogelijk, den patiënt langs de indirecte weg van de taal het woordsymbool, dat bij een bepaald voorwerp behoort, te doen herkennen. Wanneer wij bijv. een vulpenhouder vertonen, kan de patiënt het woord „vulpenhouder” niet aangeven, maar wanneer wij vragen: „Is het een vulpenhouder?” zegt hij direct: „Ja, dat is een vulpenhouder”, terwijl hij ontkennend antwoordt wanneer wij vragen: „Is het een potlood of is het een sigaar?” Wij kunnen ons de gang van zaken in deze gevallen zo voorstellen, dat de gezichtsindruk een bewegingsvoorstelling oproept (een zgn. sensumotorische gewaarwording). Het toegesproken woord wordt nu herkend als te zijn het symbool voor deze bewegingsvoorstelling en dus ook voor het voorwerp, dat deze bewegingsvoorstelling door middel van het gezichtsvermogen opwekte.

Behalve door middel van de taal kan bij deze patiënten ook door andere zintuigindrukken het woordsymbool bewust worden gemaakt. Zo zien wij het merkwaardige verschijnsel, dat de patiënt het voorwerp niet kan benoemen wanneer hij het ziet, doch wel wanneer hij het betast of proeft, omdat de verbindingsbanen van het tast-, resp. het smaakcentrum, naar het spraakcentrum van Wernicke intact zijn gebleven. Bij een typische optisch-amnestische aphasie kan de patiënt bijv. niet zeggen, dat hij een klontje suiker ziet, terwijl hij het wel kan benoemen wanneer hij het klontje betast of het in de mond neemt.

Volledigheidshalve zij vermeld, dat een reuk- en smaakagnosie niet bekend zijn, hoewel men deze theoretisch natuurlijk wel op dezelfde wijze zou kunnen construeren.

DR A. VERJAAL.