noemt men gedroogde en gebleekte zeewieren uit de fam. der Florideae (Rhodophyceae of Rode wieren), die bij koken een gelei leveren (z plantenslijmen). Agar-agar zwelt in koud water op, doch lost pas op dicht bij het kookpunt.
Een 0,5 pct waterige agaroplossing is even vast als een 3-4 pet gelatine-oplossing. Men onderscheidt: Ceylonagar, afkomstig van Gracilaria lichenioïdes Harv., die in de Indische Oceaan vooral bij de kusten van Ceylon en Java veel voorkomt. Vers is het wier purperrood, tot 20 cm lang en herhaaldelijk vorkvormig of zijdelings vertakt. Gedroogd is het geelwit van kleur. Men vindt de wieren aan de kust, droogt ze 2-3 dagen in de zon, wast ze met zoet water af en droogt ze weer in de zon; ze komen vaak in de handel als ceylonmos. Men gebruikt de agar medicinaal tegen catarrh en longaandoeningen. Na weken en uitpersen van het slijm en het zout, wordt ze als licht verteerbaar voedsel voor kinderen en herstellenden aanbevolen. Madagascar-agar en Java-agar stammen van Eucheuma spinosum Java Agar. Dit wier is in verse toestand helderrood van kleur, 10 cm lang en onregelmatig, vorkvormig vertakt. Japans mos is de benaming voor het rood wier Gloiopeltis coliformis Harv. en G. cervicornis Suring., die in het noordelijk deel van de Stille Oceaan voorkomen. Deze wieren moeten als surrogaat van agar-agar dienen, bevatten echter alleen een taai slijm, maar kunnen geen behoorlijk gel leveren. De Japanners schijnen het als goedkoop voedsel te gebruiken. Agar-agar van Japan (Gelatina japonica Tjen-Tjan) is het belangrijkste product, dat ook als Japanse of Chinese gelatine, als plantaardige vislijm en onder andere namen in de handel komt. In Japan heet het „Kanten” of „Thao”. De stamplant is vermoedelijk Gelidium Amansii Lamour., een 10-25 cm hoog wier, dat op 4 m diepte in grote velden voorkomt. De wieren worden van Mei-Oct., vooral in Juli en Aug. met haken of netten of door duikers verzameld, in de „Kanténfabrieken” zorgvuldig gereinigd en een dag lang op bamboematten in de zon gedroogd. Gedurende de wintermaanden bereidt men uit dit materiaal de agaragar. Daartoe kookt men de wieren gedurende 5-6 uren in ketels, behandelt ze met iets azijn of zwavelzuur en laat nog een half uur koken. De hierna ontstane gelei wordt door hennep- of katoenweefsel in houten kuipen geperst, waarbij men de verschillende kwaliteiten scheiden kan. Na het stijf worden laat men de massa 1 -3 dagen bij droge lucht en liefst als er sneeuw ligt, zo lang aan de winterkoude en zonneschijn blootstaan, tot de massa kleurloos is, en in koud water onoplosbaar is. Dit product snijdt men in stroken, die men uiteindelijk in de zon droogt. Het komt als bijna vingerdikke en 25-30 cm lange stroken, als vierkante, 2,5-4 cm dikke en 20-25 cm lange stangen en als 20-30 cm lange platen in de handel. In de agar komen verschillende koolhydraten voor, in water onoplosbaar slijm, een gelvormende stof, zetmeel, een pararabine-achtige stof, metarabine, houtgom en cellulose, die alle door koken met zwavelzuur suiker leveren. Het belangrijkste bestanddeel is de gelose, die door koken met zwavelzuur in lactose overgaat. Men gebruikt agaragar wel als vervalsingsproduct in vruchtenjam. Men kan de agar microscopisch altijd herkennen omdat er steeds diatomeeënschalen in voorkomen. De betere soorten gebruikt men voor de bereiding van gelei, puddingpoeder enz.; de mindere soorten als surrogaat voor gelatine, voor het lijmen van papier en als apprêteermiddel voor zijde en ander fijn weefsel. Zeer groot is het gebruik als voedingsbodem in de microbiologie. Medicinaal is het gebruik nog maar gering,DR A. KLEINHOONTE
Lit.: Wiesner, Die Rohstoffe des Pflanzenreiches, Bd. II, p. 1849-1854 (1928).